ECLI:NL:CRVB:2020:1906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
18/6315 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag algemene bijstand op grond van de Participatiewet

Op 5 juli 2017 heeft appellant een aanvraag ingediend om algemene bijstand op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft appellant op 26 juli 2017 verzocht om noodzakelijke gegevens te verstrekken voor de beoordeling van de aanvraag. Op 31 juli 2017 verleende het college een voorschot van € 734,64. Echter, op 8 augustus 2017 besloot het college de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat appellant niet had voldaan aan het verzoek om aanvullende gegevens. Het college vorderde ook het verstrekte voorschot terug. In het bestreden besluit van 1 december 2017 verklaarde het college de bezwaren tegen de eerdere besluiten ongegrond, omdat appellant niet had aangetoond dat hij de gevraagde gegevens tijdig had ingeleverd.

De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, omdat niet was gebleken dat appellant op 28 juni 2017 een aanvraag om bijstand had gedaan. De rechtbank oordeelde dat het voor risico van appellant kwam dat hij stukken had ingeleverd waarvan niet meer te achterhalen was welke dat waren. De rechtbank vond ook dat de eerdere uitspraak van de Raad niet van toepassing was op de situatie van appellant, omdat hij de stukken spontaan had ingeleverd en niet op verzoek van het college.

In hoger beroep heeft appellant de gronden herhaald die hij in beroep had aangevoerd. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

18.6315 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 november 2018, 18/316 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] , wonende in Frankrijk (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Zitting heeft: J.J.A. Kooijman
Griffier: S.H.H. Slaats
Voor appellant is verschenen mr. P.T. Huisman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. van Dijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 5 juli 2017 heeft appellant een aanvraag ingediend om algemene bijstand op grond van de Participatiewet. Bij brief van 26 juli 2017 heeft het college appellant verzocht om uiterlijk op 3 augustus 2017 de op de bijlage vermelde, voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens te verstrekken. Bij besluit van 31 juli 2017 heeft het college appellant een voorschot verleend van € 734,64.
Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het college besloten de aanvraag om bijstand van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling te nemen. Tevens heeft het college bij besluit van 24 augustus 2017 het verstrekte voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 1 december 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 8 en 24 augustus 2017 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft voldaan aan het verzoek om aanvullende gegevens te verstrekken. Niet is gebleken dat appellant, zoals hij stelt, de gevraagde gegevens al op 28 juni 2017 had overgelegd. Een stempel van het college met die datum op de kopie van de identiteitskaart van appellant geeft het college daarvoor onvoldoende aanleiding. Evenmin wordt het standpunt van appellant gevolgd dat, gelet op de eerdere aanvragen om bijstand van appellant, de gevraagde informatie al bij het college bekend was. Voor de beoordeling van het recht op bijstand acht het college de uit de bankafschriften af te leiden financiële gegevens noodzakelijk.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft uit de stukken niet kunnen opmaken dat appellant, zoals hij heeft gesteld, al op 28 juni 2017 een aanvraag om bijstand heeft gedaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat appellant uit eigen beweging, en dus niet op het verzoek van het college, op 28 juni 2017 gegevens heeft ingeleverd. Hierdoor komt het voor rekening en risico van appellant dat hij stukken heeft ingeleverd waarvan later niet meer is te achterhalen welke stukken dat precies zijn geweest. De uitspraak van de Raad van 6 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:639 is naar het oordeel van de rechtbank niet op de situatie van appellant van toepassing. Uit deze uitspraak is op te maken dat een afgiftebewijs in beginsel het vermoeden rechtvaardigt dat alle gevraagde gegevens zijn overgelegd. Appellant heeft echter spontaan, en niet naar aanleiding van een concreet verzoek van het college, stukken ingeleverd.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komen in essentie overeen met de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) S.H.H. Slaats (getekend) J.J.A. Kooijman