ECLI:NL:CRVB:2020:1912
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 68,3% door een arbeidsdeskundige, die op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2017 had geconcludeerd dat de appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk. Het Uwv had de aanvraag goedgekeurd, maar de appellant ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv, die zijn bezwaar ongegrond had verklaard.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende medische en arbeidskundige grondslagen hadden aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen die in de FML waren opgenomen, adequaat waren en dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn klachten, waaronder tinnitus en visusproblemen, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trok.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische grondslag van de beslissing van het Uwv voldoende was onderbouwd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts de beperkingen van de appellant niet had onderschat en dat de appellant niet meer of anders beperkt was dan reeds was aangenomen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier.