ECLI:NL:CRVB:2020:1936
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en toegenomen beperkingen in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 1998 uitgevallen is door bekkenklachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat er vanaf 17 januari 2012 geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak. Appellante had later artritisklachten ontwikkeld, maar deze werden als voortkomend uit een nieuwe ziekteoorzaak beschouwd. De Raad oordeelde dat appellante geen medische informatie had ingediend die een ander oordeel rechtvaardigde en dat er geen aanleiding was om een medisch deskundige te benoemen. De verzekeringsarts had de klachten van appellante meegewogen bij het vaststellen van beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en had haar geschikt bevonden voor lichte aangepaste werkzaamheden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 45 tot 55%.