ECLI:NL:CRVB:2020:1943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
19/2895 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met diabetes mellitus in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de beperkingen van appellant per 4 februari 2016 en de geschiktheid van de voor hem geselecteerde functies in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, die lijdt aan insuline afhankelijke diabetes mellitus type 1 en psychische klachten, heeft in hoger beroep gesteld dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak grote waarde gehecht aan het advies van deskundige H.M.Th. Offermans, die heeft geadviseerd om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te scherpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met de FML van 20 april 2018 voldoende tegemoet is gekomen aan de door Offermans geadviseerde aanvullende beperkingen. Appellant is van mening dat hij recht heeft op deskundige hulp van een EHBO-gediplomeerde, maar de rechtbank heeft dit standpunt niet gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat een bedrijfshulpverlener (BHV-er) voldoende is toegerust om appellant adequate hulp te bieden bij zijn aandoening. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld en dat de functies passend zijn, ondanks de onvoorspelbaarheid van zijn aandoening.

Uitspraak

19.2895 WIA

Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juni 2019, 16/1946 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wege en vergezeld van zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als schilder gedurende 32,42 uur per week. Op 6 februari 2014 heeft appellant zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld met klachten als gevolg van ontregeling van insuline afhankelijke diabetes mellitus, type 1. Voorts spelen er psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft informatie bij de behandelend psycholoog opgevraagd en vervolgens op basis van zijn onderzoeksbevindingen vastgesteld dat appellant vanwege de geobjectiveerde endocriene aandoening beperkt is voor het werken op hoogtes en het omgaan met gevaarlijke machines. Ook is appellant aangewezen op werk zonder grote tijdsdruk, met een duidelijke structuur en zonder onregelmatige of nachtdiensten en zonder conflictsituaties. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft voorbeeldfuncties geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 21 januari 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 4 februari 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep kennisgenomen van door appellant overgelegde brieven van de behandelend psycholoog, oogarts en internist. In deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde FML aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arbeidsdeskundige onderschreven. Bij besluit van 18 mei 2016 (bestreden besluit 1) is het door appellant tegen het besluit van 21 januari 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant rapporten ingediend van internist Th. M. Erwteman en van verzekeringsarts/medisch adviseur J.M. Fokke waarop door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft verzekeringsarts H.M.Th. Offermans als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 21 maart 2018 een rapport uitgebracht. De deskundige heeft zich achter het standpunt van de door appellant ingeschakelde internist Erwteman geschaard dat er verband bestaat tussen de veelvuldig voorkomende ontregelingen van de bloedsuikerspiegel als gevolg van de diabetes mellitus, type 1, en de klachten van vermoeidheid en gedragsstoornissen. Offermans heeft niet het standpunt van verzekeringsarts Fokke onderschreven dat bij appellant sprake is van een toestand van geen benutbare mogelijkheden. Wel dient de FML te worden aangescherpt op een aantal items, onder meer voor het frequent buigen en frequent reiken, zware lasten tillen en het lopen. Ook dient een urenbeperking te worden vastgesteld van 4 uur per dag, respectievelijk 20 uur per week. Tot slot heeft Offermans vermeld dat appellant vanwege de onvoorspelbaar optredende diabetische ontregelingen, is aangewezen op deskundige hulp van derden.
2.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 20 april 2018 de FML aangepast. Met de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies niet passend zijn. Na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie functies geselecteerd, namelijk productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010), op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op 68,35%. Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 juni 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2016 gegrond verklaard en vastgesteld dat voor appellant op grond van de Wet WIA met ingang van 4 februari 2016 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA‑uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 68,35%.
2.4.
Appellant is het niet eens met de aangepaste FML van 20 april 2018 omdat hierin niet de door Offermans geadviseerde beperking is opgenomen dat appellant vanwege de onvoorspelbare en ernstige ontregelingen van de bloedsuikerspiegel, is aangewezen op deskundige hulp van derden. Hulp door een derde met basale EHBO-kennis, zoals door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt genoemd, doet volgens appellant geen recht aan de gevolgen van de onvoorspelbaarheid en de ernstige diabetische ontregeling.
2.5.
De rechtbank heeft deskundige Offermans gevraagd nader toe te lichten welke betekenis dient te worden gehecht aan “deskundige hulp van derden” zoals door hem is geadviseerd. Daartoe heeft Offermans vermeld dat de hulp bestaat allereerst uit het nemen van maatregelen ter voorkoming van complicaties die het gevolg zijn van bewustzijnsdaling. Verder heeft hij gesteld dat EHBO-gediplomeerden uitsluitend bevoegd zijn tot het vaststellen van tekortschietend bewustzijn, het (doen) inroepen van deskundige hulp en (in afwachting van het beschikbaar komen van deze hulp) het tegengaan van complicaties die gepaard gaan met bewustzijnsverlies. Het is niet aannemelijk dat diabetische ontregelingen reeds binnen de ‘aanrijtijd’ van een ambulance een levensbedreigend karakter hebben.
2.6.
In reactie hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat elke werkgever dient te zorgen voor een veilige werkomgeving en daartoe bedrijfshulpverleners (BHV-ers) moet aanstellen. Deze zijn, onder meer, opgeleid om maatregelen te nemen ter voorkoming van complicaties die het gevolg zijn bewustzijnsdaling, gevolgd door het onmiddellijk inroepen van medische hulp. Zij kunnen de ‘levensreddende eerste handelingen’ bieden.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het vervallen van procesbelang en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de gewijzigde FML van 20 april 2018, te twijfelen. De rechtbank heeft, in afwijking van het advies van de deskundige, de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat iedere organisatie moet beschikken over BHV-ers die zijn opgeleid in het bieden van levensreddende eerste handelingen, zijnde geen (gecompliceerde) medische verrichtingen. Nu duidelijk is waaruit de eerste beschikbare hulp voor appellant dient te bestaan, namelijk het vaststellen van tekortschietend bewustzijn, het inroepen van deskundige hulp en het tegengaan van complicaties die gepaard gaan met bewustzijnsverlies, kan de rechtbank de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen in zijn conclusie dat een BHV-er in staat is om deze eerste handelingen uit te voeren. Dat een beperking had dienen te worden aangenomen over de aanwezigheid van deskundige hulp op de werkvloer, volgt de rechtbank niet. De rechtbank ziet evenmin noodzaak dat er andere verdergaande beperkingen dienen te worden vastgesteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Appellant heeft erop gewezen dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige Offermans in zijn brief van 22 januari 2019 heeft toegelicht dat ingeval van een ernstige en met bewustzijnsverlies gepaard gaande ontregeling van de diabetes mellitus, appellant hulp geboden moet worden door een EHBO-gediplomeerde, in afwachting van het arriveren van ambulancepersoneel. Ten onrechte heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat een BHV-er daartoe voldoende is toegerust en de vereiste EHBO-handelingen kan uitvoeren. Appellant heeft erop gewezen dat een EHBO‑gediplomeerde over verdergaande kennis beschikt dan een BHV-er. Deze laatste alleen is opgeleid voor levensreddende eerste hulp, terwijl ook levensreddende eerste handelingen eventueel verricht moeten worden. Ook staat niet vast dat een BHV-er altijd aanwezig is in een bedrijf. Bovendien kan van een werkgever in redelijkheid niet gevergd worden dat hij rekening houdt met de onvoorspelbare hypoglycemische aanvallen van appellant en dat hij de bij deze aanvallen optredende boosheid en prikkelbaarheid van appellant accepteert. Ook wordt met een aanval het productieproces verstoord. Met de verminderde aandacht en concentratie die optreedt na een aanval als ook met de daarbij optredende boosheid en prikkelbaarheid, wordt in de FML geen rekening gehouden. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de oogklachten, het huidcontact en de fijne motoriek. Gelet op de klachten zijn de functies niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de beperkingen van appellant per 4 februari 2016 juist zijn vastgesteld en of de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor hem zijn.
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht grote waarde toegekend aan het advies van haar deskundige Offermans. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv met de FML van 20 april 2018 voldoende tegemoet is gekomen aan de door de deskundige Offermans geadviseerde aanvullende beperkingen. In die FML is bij 2.12.3 vermeld dat appellant is aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden (geen solitaire functie). Daarmee is ondervangen dat niet wordt opgemerkt dat appellant een hypoglycemische aanval heeft. Dat appellant, volgens deskundige Offermans, is aangewezen op deskundige hulp van een EHBO-gediplomeerde, heeft de rechtbank terecht niet gevolgd. Met de rechtbank wordt overwogen dat het Uwv in de rapporten van 2 mei 2018 en 26 maart 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat iedere organisatie dient te beschikken over bedrijfshulpverlening en dat een BHV-er is opgeleid in het bieden van levensreddende eerste handelingen en daarmee voldoende is toegerust om appellant adequate deskundige hulp te bieden bij wegrakingen of aanvallen als gevolg van de diabetes mellitus.
4.2.2.
Dat de verzekeringsartsen geen goed beeld hebben van de ziekte van appellant, wordt niet gevolgd. In dat verband wordt opgemerkt dat in de FML van 20 april 2018 een urenbeperking van 4 uur per dag, respectievelijk 20 uur per week, is opgenomen en dat appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder deadlines of productiepieken en niet kan werken op hoogtes of met gevaarlijke machines. Voorts is appellant beperkt geacht voor fysiek zwaar werk. Dat in de FML vanwege de oogklachten, huidcontact en fijne motoriek, meer dan wel andere beperkingen moeten worden opgenomen, is niet onderbouwd met medische gegevens. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Dat van een werkgever niet gevergd kan worden om appellant in dienst te nemen vanwege de onvoorspelbaarheid van de aanvallen en de prikkelbaarheid van appellant, is niet medisch onderbouwd. Met de rechtbank wordt de medische grondslag van bestreden besluit 2 onderschreven.
4.3.
Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In het Resultaat functiebeoordeling van 3 mei 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de signaleringen in de functies voldoende toegelicht. Uit de functieomschrijving blijkt dat in de functies gewerkt wordt onder een leidinggevende en dat de werkplek in de nabijheid van collega’s is waardoor er geen sprake is van een solistische functie. De grond dat het productieproces bij een aanval wordt verstoord, slaagt niet omdat appellant een eigen (deel)taak heeft waarbij geen veelvuldige deadlines of productiepieken voorkomen. Ook betreft het geen arbeid aan een lopende band waarin het werk onderdeel van een productieproces is.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M. Graveland