ECLI:NL:CRVB:2020:1948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor geselecteerde functies na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 4 november 2013 ziek meldde met knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de ZW-uitkering per 4 december 2014 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% kon verdienen van zijn eerdere loon. Appellant werd geschikt geacht voor andere functies, ondanks zijn knieklachten. Na een reeks van juridische stappen, waaronder een uitspraak van de rechtbank Limburg op 29 maart 2018, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 5 oktober 2016 geschikt was voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwden dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te verrichten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd genomen door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met M. Graveland als griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 augustus 2020.