ECLI:NL:CRVB:2020:1957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar inzake daklozenuitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, die zijn bezwaar tegen een rapportage over zijn recht op een daklozenuitkering niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 31 mei 2018 bijstand naar de norm voor een alleenstaande en stond ingeschreven op een uitkeringsadres. Na een melding van een medebewoner dat appellant amper op het uitkeringsadres te vinden is, heeft het college hem diverse keren verzocht om zich in te schrijven op een adres of aan te tonen dat hij dak- of thuisloos is om in aanmerking te komen voor een daklozenuitkering. Het college heeft de bijstand van appellant opgeschort en teruggevorderd, omdat hij de inlichtingenverplichting zou hebben geschonden door niet te melden dat hij niet langer op het uitkeringsadres woont.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de rapportage waarin staat dat hij niet in aanmerking komt voor een dak- of thuislozenuitkering. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen schriftelijke aanvraag voor een daklozenuitkering is ingediend, waardoor het rapport niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De mededeling van het college dat appellant moet aantonen dat hij dak- of thuisloos is, wordt ook niet als een besluit beschouwd, maar als een informatieve mededeling. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de Centrale Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.