ECLI:NL:CRVB:2020:1994
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de tijdigheid van beslissingen op aanvragen om bijzondere bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellant had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer had niet tijdig beslist. De appellant stelde het college in gebreke en verzocht om een dwangsom. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ongegrond en niet-ontvankelijk, omdat het college binnen de wettelijke termijn van acht weken had beslist. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de beslistermijn niet passend was gezien de omstandigheden van zijn aanvragen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beslistermijn van acht weken, zoals vastgelegd in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet kon worden verkort. De Raad stelde vast dat de appellant weliswaar stress ervoer door de procedures, maar dat dit geen reden was om van de wettelijke termijn af te wijken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier M. Stumpel, op 25 augustus 2020.