ECLI:NL:CRVB:2020:2052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over recht op WGA-vervolguitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant had zich ziek gemeld en verzocht om een WGA-vervolguitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 46,07% was, wat recht gaf op een WGA-vervolguitkering. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische oordelen van de artsen van het Uwv. Appellant stelde dat zijn psychische klachten niet goed waren ingeschat en dat hij ongeschikt was voor de aangeboden functies. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische stoornis van appellant en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.