ECLI:NL:CRVB:2020:2052

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
19/1208 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over recht op WGA-vervolguitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant had zich ziek gemeld en verzocht om een WGA-vervolguitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 46,07% was, wat recht gaf op een WGA-vervolguitkering. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische oordelen van de artsen van het Uwv. Appellant stelde dat zijn psychische klachten niet goed waren ingeschat en dat hij ongeschikt was voor de aangeboden functies. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische stoornis van appellant en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) adequaat waren. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19.1208 WIA

Datum uitspraak: 1 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2019, 18/2742 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2020. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als specialistisch technisch medewerker D voor 20 uur per week. Op 17 augustus 2012 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Nadien zijn schouder- en knieklachten en psychische klachten ontstaan. Bij besluit van 9 juli 2014 heeft het Uwv geweigerd appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 15 augustus 2014 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft zich op 20 januari 2016 vanuit een werkloosheidssituatie bij het Uwv ziek gemeld met toegenomen lichamelijke en psychische klachten met ingang van 18 januari 2016. Het Uwv heeft hem naar aanleiding van deze ziekmelding in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 23 oktober 2017 heeft hij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. In het kader van deze aanvraag heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts waar appellant psychisch en lichamelijk is onderzocht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van zijn psychische en lichamelijke klachten beperkingen heeft. Uitgaande van schouder- en knieklachten en klachten als gevolg van PTSS en depressieve klachten heeft deze arts beperkingen vastgesteld en neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 december 2017, waaronder beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg van prikkelbaarheid en agitatie. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 15 december 2017 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk, maar nog wel geschikt is voor vier andere functies. Op basis van de functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 46,07%. Bij besluit van 18 december 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 15 januari 2018 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 april 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk en gemotiveerd onderbouwd dat de primaire verzekeringsarts, op basis van anamnese, eigen onderzoeksbevindingen, de medische voorgeschiedenis en informatie geen onjuist of onvolledig beeld had van de lichamelijke en psychische problematiek van appellant. De conclusies over de belastbaarheid komen op logische en inzichtelijke wijze voort uit de verkregen bevindingen. Appellant is aangewezen op relatief eenvoudig en stress-arm werk waarbij in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren voor de mentale belasting aanzienlijke beperkingen zijn vastgesteld. Uit de in beroep overgelegde informatie van de psycholoog van Devotas van 20 februari 2018 kan niet worden afgeleid dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen voor het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant ontoereikend zijn. De rechtbank heeft ook geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies op de datum in geding de mogelijkheden van appellant overschreed. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 12 april 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom de functies voor appellant geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft, onder verwijzing van de ook in beroep ingezonden informatie van Devotas, in hoger beroep herhaald dat zijn psychische klachten zijn onderschat. Door zijn psychische klachten is hij ongeschikt om met anderen samen te werken. Zodra hij in contact komt met anderen bestaat het risico van conflictsituaties. Appellant acht zich door zijn psychische onstabiliteit volledig arbeidsongeschikt voor de functies transportplanner, chauffeur personenbusje en graafmachinebestuurder. Dit geldt ook voor de functies conciërge, productieplanner en telefonist.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 januari 2018 heeft vastgesteld op 46,07%. Met name ligt de vraag voor of de rechtbank terecht het oordeel van de artsen van het Uwv heeft onderschreven dat geen aanleiding aanwezig is om bij appellant verdergaande psychische beperkingen aan te nemen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat er voldoende rekening is gehouden met de psychische stoornis van appellant. Dit heeft geleid tot een reeks beperkingen in de FML voor persoonlijk en sociaal functioneren. Naar aanleiding van de in hoger beroep nogmaals ingezonden informatie van Devotas van 20 februari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 augustus 2019 toegelicht waarom deze informatie geen aanleiding geeft voor wijziging van het standpunt. Er is uitgegaan van psychische klachten voortkomend uit rouw en traumagerelateerde aspecten, waardoor sprake is van een aanzienlijk beperkte belastbaarheid in persoonlijk en sociaal functioneren. Er is geen sprake van een onderliggend zeer ernstige somatische of psychiatrische aandoening die een indicatie geeft voor een urenbeperking. Uit het rapport blijkt niet dat er meer of ernstigere beperkingen aangenomen moeten worden dan zijn vermeld in de FML van 5 december 2017. Nu in hoger beroep geen nadere medische stukken zijn ingediend waaruit blijkt dat de artsen van het Uwv van een onjuist medisch beeld zijn uitgegaan, wordt geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Over de door appellant genoemde functies heeft het Uwv in haar verweerschrift opgemerkt dat die functies niet ten grondslag zijn gelegd aan de arbeidskundige beoordeling per 15 januari 2018. Deze functies zijn destijds ten grondslag gelegd aan de WIA-beoordeling per 15 augustus 2014. Appellant heeft dit niet betwist. De bezwaren van appellant tegen de functies in verband met zijn psychische instabiliteit en vereiste samenwerking betreffen dus andere functies die hier niet aan de orde zijn. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 april 2018 inzichtelijk gemotiveerd heeft dat en waarom de in deze zaak voorgehouden functies geschikt zijn voor appellant. Uitgaande van de juistheid van de FML wordt de rechtbank ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.