ECLI:NL:CRVB:2020:2081
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 5 november 2015 ziekmeldde met hartklachten, had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidwet. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv op 19 september 2017, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met bepaalde beperkingen, zoals neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk en bepaalde functies selecteerde, wat leidde tot een vaststelling van 14,34% arbeidsongeschiktheid.
Het Uwv weigerde op 10 oktober 2017 de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellant werd ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 19 maart 2019. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld en dat hij de geselecteerde functies niet kon vervullen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de gronden van appellant in hoger beroep niet slagen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.