ECLI:NL:CRVB:2020:2140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
18/5641 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als postbezorger werkte, had zich op 2 april 2015 ziek gemeld met klachten aan zijn linkerschouder en linkerarm. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat de appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie, maar heeft alternatieve functies geselecteerd. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, waarbij hij stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, met name met betrekking tot het gebruik van de rechterarm. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor de appellant. De Raad volgde de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/5641 WIA
Datum uitspraak: 10 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 september 2018, 17/7171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als postbezorger voor 37 uur per week. Op 2 april 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met klachten van de linkerschouder en linkerarm. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 10 mei 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 31 maart 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 3 oktober 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 3 november 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Wat appellant heeft aangevoerd legt onvoldoende gewicht in de schaal om verdergaande beperkingen aan te nemen. Het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inzichtelijk. Er is een beperking opgenomen voor werken met toetsenbord en muis, en met eventuele overbelasting van de rechterarm is rekening gehouden. De functies worden voor appellant geschikt geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet 4 uur per dag kan werken met toetsenbord en muis. Ten onrechte is nog altijd geen rekening gehouden met het te verwachten compensatiegedrag van de rechterarm. Daarom kan appellant de geselecteerde functies niet verrichten. Hij maakt onveranderd aanspraak op een IVA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 31 maart 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en gemotiveerd geoordeeld waarom zij niet slagen. De verzekeringsarts heeft onderzoek gedaan naar de functie van de linkerarm. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gesproken en de informatie van de orthopedisch chirurg bij zijn beoordeling betrokken. In het rapport van 3 oktober 2017 is overtuigend toegelicht dat voldoende rekening is gehouden met de beperkte belastbaarheid van de linkerarm in statisch en dynamisch opzicht. In het rapport van 12 maart 2019 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op het voorkomen van overbelasting van de rechterarm.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Daaraan wordt toegevoegd dat in de geselecteerde functies werken met toetsenbord en muis niet gedurende meer dan 3 uur per dag voorkomt.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.E. König