ECLI:NL:CRVB:2020:2159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
17/6261 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op basis van de conclusie dat zij over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank had de afwijzing van het Uwv bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had vastgesteld dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is om een uur aaneengesloten te werken. Dit oordeel was gebaseerd op een herbeoordeling van de medische situatie van appellante, waarbij ook het rapport van de psycholoog Y. Nijhuis was meegewogen. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is om een eenvoudige taak, zoals het bezorgen van post, uit te voeren.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat de verzekeringsarts niet de juiste vragen heeft gesteld. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend had gemotiveerd waarom de eerdere conclusies niet gevolgd konden worden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een nieuwe deskundige in te schakelen, omdat de eerdere beoordelingen voldoende onderbouwd waren.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv, waardoor de aanvraag voor de Wajong-uitkering van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

17.6261 WAJONG

Datum uitspraak: 10 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 augustus 2017, 17/2617 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Goettsch. Namens het Uwv is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1993, heeft met een door het Uwv op 17 augustus 2016
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante te maken heeft met onder meer PTSS, spanning en stress en een auto‑immuunziekte. Voorafgaand aan de aanvraag heeft appellante de opleiding MBO-3 pedagogisch medewerker gevolgd. Het Uwv heeft een expertise laten verrichten door GZ‑psycholoog Y. Nijhuis. Mede op basis van de conclusies van deze psycholoog heeft de verzekeringsarts aangenomen dat geen sprake is van arbeidsvermogen, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Om deze reden heeft het Uwv bij besluit van 2 november 2016 de aanvraag afgewezen.
1.2.
Naar aanleiding van het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar heeft een
verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beoordeling heroverwogen. Daarbij is hij tot een andere conclusie gekomen dan Nijhuis en de verzekeringsarts. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is appellante tenminste vier uur per dag belastbaar en is zij in staat om een uur aaneengesloten te werken. Een arbeidskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij de taak ‘bezorgen post intern’ kan vervullen. Het Uwv heeft alsnog geconcludeerd dat appellante op 1 januari 2016 arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 21 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 2 november 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onjuist te achten en heeft daarom geen deskundige ingeschakeld. De rechtbank heeft ook de beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat appellante vanaf 1 januari 2016 beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en de aanvraag van appellante om een Wajong-uitkering terecht afgewezen.
3.1.
Appellante voert in hoger beroep aan dat zij geen arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts heeft, anders dan wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte aanneemt, de voor de Wajong van belang zijnde vragen gesteld. Deze vragen zijn door Nijhuis beantwoord, zodat door de verzekeringsarts wel degelijk een beoordeling op basis van de juiste criteria is verricht. Bij een andersluidend oordeel verzoekt appellante de Raad een nieuwe deskundige te benoemen. Appellante stelt niet te functioneren en zich alleen erg druk te maken. Zij kan geen taak verrichten en mist basale werknemersvaardigheden. Ook is zij niet tenminste vier uur per dag, 20 uur per week, belastbaar. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet beschikt over arbeidsvermogen verwijst appellante naar het rapport van Nijhuis. Volgens appellante ontbreken de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij haar duurzaam. Zij heeft naar haar mening wel adequate behandeling, namelijk EMDR, gevolgd, maar deze behandeling is niet aangeslagen.
3.2.
Het Uwv verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 mei 2018.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante op 1 januari 2016 is aan te merken als jonggehandicapte.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante op 1 januari 2016 beschikt over arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar gemotiveerd uiteengezet waarom bij appellante geen sprake is van de situatie dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn standpunt dat appellante in staat is om een uur achtereen en vier uur per dag te werken ook voldoende onderbouwd. Dat bij appellante als gevolg van psychische klachten en een verstoring van het slapen sprake is van energieverlies en bij haar een extra recuperatiebehoefte bestaat is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkend. Gelet op het dagverhaal, de ernst van de psychische stoornis en de afwezigheid van preventieve aspecten en behandeling, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een duurbelastbaarheid van minder dan vier uur per dag niet aangenomen. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat haar energetische belastbaarheid en haar beperkingen zijn onderschat.
4.4.
De stelling van appellante dat Nijhuis de beoordeling aan de hand van de juiste criteria heeft verricht, aangezien de verzekeringsarts de juiste ‘Wajong-vragen’ heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd waarom hij de conclusies van Nijhuis en de verzekeringsarts niet volgt. Hij heeft er daarbij terecht op gewezen dat Nijhuis en de verzekeringsarts niet de juiste wettelijke criteria hebben gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of appellante beschikt over benutbare mogelijkheden. In beroep heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat dit niet betekent dat het rapport van Nijhuis geen betekenis heeft. De door de psycholoog beschreven medische problematiek is nadrukkelijk meegewogen bij de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook kennis genomen van de brief van 7 december 2016 van de huisarts van appellante, waarin appellante wordt doorverwezen naar specialistische geestelijke gezondheidszorg in verband met langdurig bestaande stemmingsstoornissen en een verdenking van een depressieve stoornis.
4.5.
Omdat niet wordt getwijfeld aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bestaat geen aanleiding om een deskundige in te schakelen, zoals door appellante verzocht.
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en op afdoende wijze heeft onderbouwd dat appellante, rekening houdend met de beschreven beperkingen, in staat is een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden.
4.6.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 maart 2017 de voorwaarden voor appellante voor het functioneren in werk en in een werkomgeving beschreven aan de hand van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemde beperkingen en gemotiveerd uiteengezet dat, wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, appellante in staat is om de taak ‘bezorgen post intern’ (taaknummer 1503) uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Deze taak is geschikt, omdat het een niet-complexe taak is, die routinematig kan worden uitgevoerd. De verschillende werkzaamheden zijn duidelijk afgebakend, de samenwerking met collega’s is niet intensief en de contacten met derden zijn kort en zakelijk.
4.6.2.
Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat zij in staat is om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en afspraken kan nakomen, zoals zij tijdens haar stages afdoende heeft bewezen.
4.6.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen informatie ingebracht die aanleiding geeft voor twijfel aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.7.
Gelet op 4.3 tot en met 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
De griffier is verhinderd te ondertekenen.