ECLI:NL:CRVB:2020:2193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering op basis van woonadres en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die vanaf 15 juni 2018 ingeschreven stond op een BRP-adres, ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering (Wsf 2000) als uitwonende studerende. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft echter de studiefinanciering herzien en teruggevorderd, omdat hij van mening was dat appellante niet op het BRP-adres woonde. Dit werd gebaseerd op bevindingen van controleurs die geen huisbezoek konden afleggen en verklaringen van buren die stelden dat alleen de broers van appellante op het adres woonden.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet op het BRP-adres woonde. Zij heeft aanvullende bewijsstukken overgelegd, waaronder reisgegevens en verklaringen van buurtbewoners. De Raad oordeelt dat de bewijslast in eerste instantie op de minister rust en dat deze niet voldoende heeft aangetoond dat appellante niet op het BRP-adres woonde. De verklaringen van de buren zijn in hoger beroep niet meer houdbaar, en de reisgegevens en andere bewijsstukken wijzen erop dat appellante wel degelijk op het BRP-adres woonde.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast en de noodzaak voor de minister om concrete feiten en omstandigheden aan te tonen bij herziening van studiefinanciering.