In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als steigerbouwer werkte, meldde zich ziek op 18 mei 2015 met diverse fysieke en later ook psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 december 2017, belastbaar is. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie en berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 30,30%. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de FML van 22 december 2017 juist is vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.