ECLI:NL:CRVB:2020:2222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich ziek had gemeld met maag- en rugklachten, ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering na een medisch onderzoek, waaruit bleek dat appellant geschikt was voor de functie van productiemedewerker in de industrie. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren onderzocht.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de conclusies van de verzekeringsarts juist waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voegde hij een rapport van een andere verzekeringsarts toe, die zijn beperkingen ernstiger achtte. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende was en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts te betwijfelen.
De Raad bevestigde dat appellant op de datum in geding in staat was om de EZWb-functie van productiemedewerker industrie te verrichten. De door appellant ingebrachte medische informatie leidde niet tot een ander oordeel, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.