ECLI:NL:CRVB:2020:2251
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van ZW-uitkering wegens gefingeerd dienstverband
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. Y. Schippers, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn Ziektewet (ZW)-uitkering in te trekken en terug te vorderen. Het Uwv stelde dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband, waarbij de appellant nooit daadwerkelijk werkzaamheden had verricht en geen loon had ontvangen in de relevante periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2014.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een ZW-uitkering. De appellant had in beroep bewijsstukken overgelegd, waaronder salaris-specificaties, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat er daadwerkelijk loon was betaald. De rechtbank volgde de conclusie van het Uwv dat de appellant slechts op papier als uitzendkracht was aangemerkt, zonder feitelijke werkzaamheden te hebben verricht.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de intrekking van de ZW-uitkering terecht had doorgevoerd, omdat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van het werknemersbegrip zoals vastgelegd in de ZW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.