ECLI:NL:CRVB:2020:2264
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een brief over verblijf in het buitenland en de gevolgen voor bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die sinds 13 december 2012 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad verzocht om toestemming voor een verblijf van zes maanden in Turkije voor medische behandeling. Het college had in een brief van 7 december 2018 geantwoord dat appellant met behoud van uitkering maximaal 28 dagen in het buitenland mocht verblijven, maar dat hij deze dagen al had verbruikt. Appellant maakte bezwaar tegen deze brief, maar het college verklaarde dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat de brief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden beschouwd.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de brief van het college als een afwijzend besluit moest worden gezien, omdat deze feitelijk rechtsgevolgen voor zijn situatie met zich meebracht. De Raad overwoog dat de brief van het college geen besluit was, omdat er geen concrete afweging was gemaakt over de gevolgen van het verblijf in het buitenland. De Raad stelde vast dat de brief een bestuurlijk rechtsoordeel was, maar dat dit niet onevenredig bezwarend was voor appellant, aangezien hij snel duidelijkheid kon verkrijgen over de gevolgen van zijn verblijf in het buitenland.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor een veroordeling tot schadevergoeding bestond. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in de Awb en de voorwaarden waaronder een bestuurlijk rechtsoordeel als zodanig kan worden aangemerkt.