ECLI:NL:CRVB:2020:2337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het maatmanloon en dagloon na nabetaling van loon in referteperiode
In deze zaak gaat het om de vaststelling van het maatmanloon en het dagloon van appellante, die werkzaam was als assistent accountmanager MKB A. Appellante viel uit op 25 augustus 2015 en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering van het Uwv. Bij de vaststelling van het maatmanloon en het dagloon is een administratieve fout van de werkgever aan de orde, waarbij appellante in de referteperiode (1 augustus 2014 tot en met 31 juli 2015) te weinig loon ontving. Appellante heeft in mei 2016, na afloop van de referteperiode, de werkgever gemaand tot betaling van het te weinig betaalde loon, wat leidde tot een nabetaling. Het Uwv heeft deze nabetaling niet meegenomen bij de berekening van het maatmanloon en het dagloon, omdat het loon vorderbaar maar niet inbaar was tijdens de referteperiode. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep herhaalt appellante haar gronden, maar de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellante niet aan de vereisten voldeed om de nabetaling mee te nemen in de berekening van het maatmanloon en het dagloon, omdat zij haar werkgever niet tijdig heeft gemaand tot betaling. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het Uwv zouden verplichten om van het beleid af te wijken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.