ECLI:NL:CRVB:2020:2338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
17/4393 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van appellante in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de Wajong-uitkering van appellante, die sinds 2008 een uitkering ontvangt vanwege vermoeidheidsklachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante, ondanks haar klachten, over arbeidsvermogen beschikt en dat haar uitkering per 1 januari 2018 terecht was verlaagd naar 70% van het minimumloon. Appellante betwistte in hoger beroep dat zij over arbeidsvermogen beschikt en voerde aan dat zij niet in staat is om ten minste vier uur per dag te werken en niet aaneengesloten een uur kan functioneren. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsartsen, die concludeerden dat appellante wel degelijk belastbaar is. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de gezondheidsklachten van appellante niet voldoende onderbouwd waren om aan te nemen dat zij verdergaand beperkt is dan het Uwv had vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

17/4393 Wajong
Datum uitspraak: 1 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2017, 16/10154 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. van Weersch hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1988, heeft in verband met vermoeidheidsklachten
sinds 2008 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden.
1.3.
Bij brief van 12 januari 2016 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling
arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 juni 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.4.
Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van
7 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. De stelling van appellante dat zij niet gedurende vier uur per dag belastbaar is dan wel twee uur per dag het wettelijk minimumloon kan verdienen, is niet gevolgd. De inhoud van de door appellante overgelegde brief van internist dr. J. Vernooij is volgens de rechtbank niet onverenigbaar met de rapporten van het Uwv. Met de door appellante overgelegde stukken en aangevoerde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd of geobjectiveerd waarom appellante verdergaand beperkt moet worden geacht dan het Uwv heeft gedaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 terecht heeft verlaagd naar 70% van het wettelijk minimumloon.
3.1 .
. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat zij over arbeidsvermogen beschikt. Volgens
appellante is zij niet tenminste vier uur per dag belastbaar en kan zij niet een uur aaneengesloten functioneren in arbeid. Dit blijkt volgens appellante uit het rapport van de bedrijfsarts Straatman van 14 november 2017 en onderzoeksresultaten van het CVS ME Medisch Centrum te Amsterdam. Volgens appellante is sprake van een duurzame situatie. Zij lijdt al zeer lang aan het chronische vermoeidheidssyndroom en heeft tot tweemaal toe een cognitieve gedragstherapie gevolgd, zonder dat dit een positieve invloed heeft gehad op haar belastbaarheid. Na een inspanning heeft appellante meer dan 24 uur nodig om te herstellen. Het Uwv heeft de gezondheidsklachten van appellante naar haar mening niet serieus genomen, mede omdat erg de nadruk wordt gelegd op activering. Appellante acht het onzorgvuldig dat het Uwv haar opleidingsniveau onjuist heeft vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Wettelijk kader
4.1.1.
Op 1 januari 2015 is artikel III, met uitzondering van de onderdelen J, K, L en N, van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aangepast (Besluit van 8 oktober 2014, Stb. 2014, 359). Op grond van artikel III, onderdeel O, van de Invoeringswet Participatiewet is artikel 3:8a aan de Wajong toegevoegd. Op grond van artikel III, onderdeel P, van de Invoeringswet Participatiewet is artikel 8:10b aan de Wajong toegevoegd.
4.1.2.
Op grond van artikel 8:10b, eerste lid, van de Wajong stelt het Uwv vast of de jonggehandicapte met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 3:8 van de Wajong
4.1.3.
Artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt.
4.1.4.
Op 1 januari 2018 is artikel III, onderdeel N, van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Dit artikel bepaalt dat in artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong ‘75%’ wordt vervangen door: ‘70%’.
4.1.5.
In afwijking van artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong bepaalt artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag bedraagt, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Ingevolge het derde lid wordt de jonggehandicapte die op 1 januari 2018 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft geacht op die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te hebben.
4.1.6.
Voorgaande wetsbepalingen hebben tot gevolg dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 diende te worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon, indien zij op die datum mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op
1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellante voldoet aan de voorwaarde dat zij
- niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur;
- niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen dat appellante – ondanks haar vermoeidheidsklachten – ten minste vier uur per dag belastbaar is en een uur aaneengesloten kan werken. Op de door appellante overgelegde onderzoeksresultaten van het CVS ME Medisch Centrum, het rapport van bedrijfsarts Straatman van 14 november 2017 en de latere reacties van Straatman en de arts Pekelharing, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk en overtuigend gereageerd, door uiteen te zetten dat de conclusies van Straatman en Pekelharing onvoldoende medisch objectief zijn onderbouwd en dat de benoemde klachten met name een weergave van de anamnese zijn, en daarmee te subjectief van aard om te dienen als onderbouwing voor de door appellante gestelde belemmeringen.
4.5.
Dat appellante een behandeling heeft ondergaan en voor nadere informatie heeft verwezen naar de brief van internist dr. J. Vernooij van 8 augustus 2018, leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was met deze behandeling bekend. In de behandeling en genoemde brief zijn geen aanknopingspunten te vinden om aan te nemen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat. Dit geldt eveneens voor de brief van deze internist van 10 januari 2017. De overwegingen van de rechtbank onder 10 van de aangevallen uitspraak worden onderschreven.
4.6.
Niet gebleken is dat appellante voor het kunnen verrichten van de taak scannen (taaknummer 1502) aan een bepaald opleidingsniveau moet voldoen, zodat de in dit verband naar voren gebrachte beroepsgrond niet kan leiden tot het kennelijk beoogde doel.
4.7.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel ontbreekt, bestaat geen aanleiding een deskundige in te schakelen.
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.9.
De overwegingen in 4.4 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is een schadevergoeding niet aan de orde. Het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade wordt dan ook afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A.L. Abdoellakhan