ECLI:NL:CRVB:2020:2367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
19/3552 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bijstandsintrekking en terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet, maar zijn bijstand werd per 26 mei 2016 ingetrokken. Daarnaast vorderde het college een bedrag van € 26.304,68 terug over de periode van 26 mei 2016 tot en met 31 maart 2018. Appellant had op 7 oktober 2018 een e-mail gestuurd naar zijn klantmanager, maar de rechtbank oordeelde dat deze e-mail niet als beroepschrift kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat appellant te laat beroep had ingesteld en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn e-mailbericht als beroepschrift had moeten worden doorgezonden naar de rechtbank. De Raad oordeelde echter dat het e-mailbericht niet voldeed aan de vereisten van een beroepschrift, omdat het geen duidelijke omschrijving van de bestreden besluiten bevatte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 3552 PW, 19/3553 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 14 september 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juli 2019, 19/55 en 19/56 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet.
1.2.
Bij besluit 19 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 oktober 2018 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 26 mei 2016.
1.3.
Bij besluit van 18 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 oktober 2018 (bestreden besluit 2), heeft het college de over de periode van 26 mei 2016 tot en met 31 maart 2018 verleende bijstand tot een bedrag van € 26.304,68 van appellant teruggevorderd. Tevens heeft het college de over de periode van 1 april 2018 tot en met 30 juni 2018 verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 2.827,02 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Op 7 oktober 2018 heeft appellant naar zijn klantmanager een e-mailbericht gestuurd. Daarin is bij Onderwerp vermeld: “Verzoek dossier SVD mailen en of per post versturen naar het advocatenkantoor die dossier namens SVD oppakt”. Het e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Zou u mijn dossier naar het advocaten kantoor die mijn zaak gaat oppakken mailen en of per post met spoed kunnen laten bezorgen en of dat u morgen bij mij thuis als wij een afspraak om 14:00 hebben een kopie kan achter laten dan breng ik het zelf even langs.
(…)
Ik was zojuist bezig met inscannen via mijn printertje die ik thuis heb echter lopen de emoties zo hoog op als ik weer alle rommel lees en dit wil ik niet.
En gezien de hoeveelheid pagina’s van het dossier en mijn advocaten kantoor het dossier graag ontvangt zodat 1 van hun medewerkers het kan oppakken.
  • Gezien de gemeente Amsterdam op heden niet gereageerd heeft op mijn schikkingsvoorstel en mijn vragen nog steeds niet volledig beantwoord zijn ondanks de toezegging van de ombudsman en de directie secretaresse mevrouw […].
  • De gemeente weigert aan te geven wie de melding bij […] heeft gedaan.
  • Door de nalatigheid van de gemeente is de gemeente mede aansprakelijk voor mijn toestand. Ik had nooit maanden zonder inkomsten mogen zitten.
  • Het was op advies van de gemeente Amsterdam team zelfstandige om mijn werkzaamheden als zaakwaarnemer aan te houden en tevens [bekend] dat de stichting waar ik eenmansbestuurder van ben donaties ontving. Dit na onderzoek en gesprekken over de auto die ik van de stichting gebruik en de projecten die uit donaties onderhouden en gefinancierd werden. Ik leverde jaarlijks mijn jaarcijfers in. Dan is het onmogelijk dat ik jaren later mijn recht op uitkering kwijt raak en ik als een crimineel behaalt ben.
  • Ik heb 4 maanden moeten wachten op het besluit dat mijn uitkering beeindigt is waardoor ik geen nieuwe aanvraag kon doen. Dit heeft mij tot wanhoop gedreven met alle gevolgen van dien.
  • Tevens mijn verzoek tot onderzoek belangenverstrengeling van […] heb ik ook nooit antwoord gehad terwijl ik van verschillende mensen bevestigt heb gekregen hij in contact staat met […] en familie van mijn voormalig client tevens voormalig huisgenoot.
Naast de advocaat die mijn dossier gaat onderzoeken en mij gaat bijstaan zal ook mijn strafrecht advocaat […] contact met u opnemen.
Ik ga met mijn verhaal de media in en ik zal naast […] ook laten onderzoeken of ik de gemeente (…) verantwoordelijk kan stellen voor de enorme schade die ik en mijn dochter hebben opgelopen. Het is welletjes.
Tot morgenmiddag 14:00 bij mij thuis”
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant op 3 januari 2019 en dus te laat beroep heeft ingesteld en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het e-mailbericht van 7 oktober 2018 kan niet als beroepschrift worden aangemerkt zodat daarvoor niet op de voet van artikel 6:15 van de Awb een doorzendplicht gold.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het college zijn e-mailbericht van 7 oktober 2018 als beroepschrift had moeten doorsturen naar de rechtbank. Hierbij is volgens appellant van belang dat het e-mailbericht direct volgde op de bestreden besluiten en dat daarin duidelijk door appellant te kennen wordt gegeven dat hij zich niet met die besluitvorming kan verenigen.
4.1.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb dient een beroepschrift ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, te bevatten. Daaraan is niet voldaan. Uit de inhoud van het e-mailbericht van 7 oktober 2018 als geciteerd in 1.4, blijkt dat appellant wenste dat het college zijn dossier naar zijn advocaat stuurde, zoals ook bij het onderwerp van het e-mailbericht staat vermeld. Het e-mailbericht bevat geen omschrijving van de bestreden besluiten. Weliswaar wordt daarin melding gemaakt van het besluit waarbij de bijstand is beëindigd, maar appellant vermeldt daarin alleen dat hij vier weken heeft moeten wachten op dat besluit en niet dat hij daartegen opkomt. Dat appellant het e‑mailbericht twee dagen na de bestreden besluiten heeft verzonden, is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat hij daarmee opkwam tegen de bestreden besluiten. In dat verband is ook van belang dat er tussen appellant en het college meerdere kwesties speelden. Uit het voorgaande volgt dat het e-mailbericht van 7 oktober 2018 geen stuk is dat door het college had moeten worden opgevat als beroepschrift en dat daarom op grond van artikel 6:15 van de Awb had moeten worden doorgezonden naar de rechtbank.
4.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hem, zo zijn e-mailbericht van 7 oktober 2018 nog gebreken bevatte, op grond van artikel 6:6 van de Awb een hersteltermijn had moeten worden gegund.
4.2.1.
Die beroepsgrond slaagt evenmin. Toepassing van artikel 6:6 van de Awb kan in de fase van beroep pas aan de orde komen als een beroepschrift door de rechtbank is ontvangen. Gelet op wat is overwogen in 4.1.1 doet die situatie zich niet voor.
4.3.
Uit 4.1.1 en 4.2.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van Y. Al-Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2020.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) Y. Al-Qaq