In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet, maar zijn bijstand werd per 26 mei 2016 ingetrokken. Daarnaast vorderde het college een bedrag van € 26.304,68 terug over de periode van 26 mei 2016 tot en met 31 maart 2018. Appellant had op 7 oktober 2018 een e-mail gestuurd naar zijn klantmanager, maar de rechtbank oordeelde dat deze e-mail niet als beroepschrift kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat appellant te laat beroep had ingesteld en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn e-mailbericht als beroepschrift had moeten worden doorgezonden naar de rechtbank. De Raad oordeelde echter dat het e-mailbericht niet voldeed aan de vereisten van een beroepschrift, omdat het geen duidelijke omschrijving van de bestreden besluiten bevatte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.