ECLI:NL:CRVB:2020:2368

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
18/4978 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsnorm voor gehuwden naar norm voor alleenstaanden en de ingangsdatum van bijstandsherziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant ontving sinds 23 juli 2012 bijstand naar de norm voor gehuwden, maar meldde op 16 november 2017 dat hij en zijn ex-partner de samenwoning hadden verbroken. Naar aanleiding van deze melding heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle een onderzoek ingesteld, wat leidde tot een herziening van de bijstand per 15 november 2017 naar de norm voor alleenstaanden. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat de herziening per 14 november 2017 had moeten ingaan, omdat zijn ex-partner zich op die datum op een nieuw adres had ingeschreven en de scheiding van tafel en bed had plaatsgevonden.

De Raad oordeelde dat het college terecht de datum van 15 november 2017 had gehanteerd, gebaseerd op de huurovereenkomst van de ex-partner. Appellant kon zijn standpunt dat de herziening eerder had moeten ingaan niet onderbouwen met objectieve en verifieerbare gegevens. De Raad concludeerde dat de beroepsgronden van appellant niet slaagden en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 4978 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 14 september 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 augustus 2018, 18/753 en 18/754 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Gulliker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 23 juli 2012 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Naar aanleiding van een melding van appellant op 16 november 2017 dat hij en zijn ex‑partner de samenwoning hadden verbroken, heeft het college een onderzoek ingesteld. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 20 november 2017.
1.3.
Bij besluit van 20 november 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2018 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand per 15 november 2017 herzien naar de norm voor een alleenstaande. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant vanaf die datum geen gezamenlijke huishouding meer voert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het college de norm ten onrechte per 15 november 2017 heeft herzien in plaats van per 14 november 2017. Volgens appellant heeft zijn ex-partner zich op 14 november 2017 op haar nieuwe adres ingeschreven en heeft op die datum ook de scheiding van tafel en bed plaatsgevonden.
4.1.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college is van de datum 15 november 2017 uitgegaan op grond van de huurovereenkomst van de ex-partner. Daaruit blijkt dat de ex‑partner met ingang van 15 november 2017 een huis huurt op een ander adres dan het uitkeringsadres. Dat is een objectief gegeven. Appellant heeft zijn standpunt dat niettemin van de datum 14 november 2017 moet worden uitgegaan niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Ter zitting heeft appellant verklaard dat op 14 november 2017 alleen sprake was van een feitelijke scheiding van tafel en bed, maar dat deze niet is geformaliseerd. Deze enkele verklaring is gelet op de betwisting van het college dat de ex-partner eerder dan 15 november 2017 het huis heeft verlaten, niet voldoende om van de juistheid daarvan uit te kunnen gaan. Weliswaar heeft appellant bij de hoorzitting in bezwaar eveneens verklaard dat zijn ex-partner feitelijk al op 14 november 2017 de woning heeft verlaten, maar hij heeft die verklaring ook toen niet doen steunen op objectieve en verifieerbare gegevens.
4.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij over de maand november 2017 ten onrechte een lager bedrag aan bijstand heeft ontvangen dan waarop hij recht heeft.
4.2.1.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De bijstand voor de maand november is, zoals door de gemachtigde van het college is uiteengezet in een e-mailbericht van 8 februari 2018, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 21 van de PW vastgesteld op de som van 14/30 van 50% van de gehuwdennorm en 16/30 van de alleenstaandenorm. Dat de vaste lasten in de maand november 2017 voor rekening van appellant zijn gekomen, is een kwestie die de onderlinge verhouding met zijn ex-partner raakt. Dit ligt in de civielrechtelijke sfeer en kan er niet toe leiden dat moet worden geoordeeld dat aan appellant meer bijstand had moeten worden verstrekt.
4.3.
Eerst ter zitting in hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college tot afstemming van bijstand had moeten besluiten op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW. Deze beroepsgrond is tardief, dat wil zeggen te laat, aangevoerd en zal daarom niet worden besproken. Anders dan appellant ter zitting heeft bepleit, kan die grond noch in het bezwaarschrift, noch in het beroepschrift worden gelezen, ook niet indien de gronden in die geschriften ruim en naar hun strekking worden opgevat.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van Y. Al-Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2020.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) Y. Al-Qaq