ECLI:NL:CRVB:2020:2381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bijstandsverlening in de vorm van lening en de waarde van de woning in relatie tot het vrij te stellen vermogen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 28 maart 2018 het beroep tegen het bestreden besluit van het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 29 maart 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, waarbij hij een woning in eigendom had. Het dagelijks bestuur kende appellant bijstand toe in de vorm van een lening, maar verbond hieraan de verplichting om een krediethypotheek op de woning te vestigen. Dit besluit was gebaseerd op de overweging dat de waarde van de woning hoger was dan het vrij te laten vermogen van € 49.900,- en dat er geen hypotheekschuld op de woning rustte.
De rechtbank oordeelde dat de door appellant aangevoerde schulden aan zijn moeder niet in mindering konden worden gebracht op de waarde van de woning, omdat enkel op de woning drukkende schulden in aanmerking kunnen worden genomen. Appellant had niet voldoende bewijs geleverd voor de gestelde schulden, en de rechtbank verwierp zijn argumenten over rechtsongelijkheid en discriminatie. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in verband met de overdracht van de woning een schuld had bij zijn moeder. De Raad concludeerde dat het hoger beroep geen doel trof en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.