ECLI:NL:CRVB:2020:2386
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek door Uwv
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld vanwege zwangerschapsklachten, rugklachten en psychische klachten. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, heeft het Uwv op 5 juli 2017 besloten de WIA-uitkering van appellante per 12 september 2017 te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig was en dat haar beperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan de zorgvuldigheid van het onderzoek te twijfelen en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om medische gegevens in te brengen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de psychische beperkingen van appellante en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen, omdat de medische beoordeling van het Uwv niet ter discussie stond.
De uitspraak bevestigt dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht was, en dat het Uwv voldoende zorgvuldig heeft gehandeld in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante. De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.