ECLI:NL:CRVB:2020:2393
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van woonsituatie en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante ontving sinds 2 maart 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) op een uitkeringsadres. Na een melding van de verhuurder dat de woning niet bewoond werd, heeft het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstand met terugwerkende kracht tot 2 maart 2015 en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandskosten.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij op het uitkeringsadres woonde, ondanks dat zij de vaste lasten betaalde en post ontving. De onderzoeksresultaten, waaronder extreem laag waterverbruik, wezen erop dat de woning niet bewoond was. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij niet op het uitkeringsadres woonde.
Daarnaast heeft de Raad de beroepsgrond van appellante over de terugvordering van de bijstand verworpen. Appellante had niet aannemelijk gemaakt dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten werden gehandhaafd.