ECLI:NL:CRVB:2020:2404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
19/38 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling gestelde aanvraag om bijzondere bijstand wegens niet ingeleverde gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet buiten behandeling is gesteld. Appellant had op 6 februari 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en griffierechten, maar heeft de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde hersteltermijnen ingeleverd. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden heeft appellant herhaaldelijk verzocht om de ontbrekende gegevens, maar deze zijn niet verstrekt. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door persoonlijke omstandigheden, zoals ziekte en een echtscheidingsprocedure, niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren. De Raad oordeelt dat appellant voldoende tijd heeft gehad om de gegevens te verstrekken en dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan in het openbaar op 22 september 2020 door L.A. Kjellevold, voorzitter, in aanwezigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en houdt in dat de buiten behandelingstelling van de aanvraag in stand blijft.

Uitspraak

19.38 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 december 2018, 18/2836 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
Datum uitspraak: 22 september 2020
Zitting heeft: L.A. Kjellevold als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: A.A.H. Ibrahim
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. Boonstra.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Op 6 februari 2018 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand en de kosten van griffierechten tot een bedrag van in totaal € 1.219,-.
2. Bij brief van 16 februari 2018 heeft het college appellant verzocht om uiterlijk op
23 februari 2018 nader genoemde gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften over de afgelopen drie maanden (gevraagde gegevens). Appellant heeft deze gegevens niet verstrekt. Bij brief van 7 maart 2018 heeft het college appellant een nieuwe hersteltermijn gegeven, eindigend op 23 maart 2018, om de gevraagde gegevens te verstrekken. Nadat ook deze termijn was verstreken zonder dat appellant die gegevens had ingeleverd, heeft het college appellant bij brief van 6 april 2018 nogmaals een hersteltermijn gegeven. Hierbij heeft het college appellant verzocht de gevraagde gegevens vóór 13 april 2018 alsnog te verstrekken. Hierbij heeft het college erop gewezen dat als appellant de gevraagde gegevens niet op tijd inlevert, dit tot gevolg kan hebben dat de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet verder in behandeling wordt genomen. Appellant heeft de gevraagde gegevens ook niet binnen die termijn verstrekt. Om die reden heeft het college bij besluit van 17 april 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 augustus 2018 (bestreden besluit), de aanvraag buiten behandeling gesteld.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Vaststaat dat de gevraagde gegevens nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag van appellant. Verder staat vast dat appellant deze gegevens niet vóór het einde van de laatste hersteltermijn heeft verstrekt. Uitsluitend ligt ter beoordeling voor of appellant binnen die termijn redelijkerwijs de beschikking over de gevraagde gegevens heeft kunnen krijgen.
5. Wat appellant aanvoert komt erop neer dat het voor hem, gelet op de volgende omstandigheden, niet mogelijk was om binnen de geboden hersteltermijnen de gevraagde gegevens over te leggen.
- Hij was in de periode van eind 2017 tot april 2018 ernstig ziek en was daarvoor onder behandeling.
- Hij is sinds januari 2017 verwikkeld geweest in een moeilijke echtscheidingsprocedure en heeft daarnaast, nadat hij op 19 december 2017 op staande voet was ontslagen, een procedure gevoerd tegen zijn voormalige werkgever.
- In de periode medio 2017 tot medio 2018 is appellant meerdere keren (gedwongen) verhuisd en had hij in die periode niet al zijn gegevens voorhanden.
- Naast de aanvraag om bijzondere bijstand van 6 februari 2018 heeft appellant op 28 maart 2018 een aanvraag om algemene bijstand ingediend en op 17 april 2018 een aanvraag om bijzondere bijstand. De afzonderlijke aanvragen zijn door verschillende medewerkers behandeld, wat tot ruis in de communicatie heeft geleid.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft bij elkaar een hersteltermijn van bijna twee maanden gehad om de gevraagde gegevens te verstrekken. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de door hem genoemde persoonlijke omstandigheden niet binnen die termijn over de gevraagde gegevens kon beschikken. Uit de beschikbare gegevens blijkt in ieder geval niet dat appellant binnen die termijn een poging heeft ondernomen om aan de gevraagde gegevens te komen. Hij heeft ook niet binnen de laatst geboden hersteltermijn, die eindigde op 13 april 2018, om verlenging van die termijn verzocht. Verder heeft het college in de brieven van 16 februari 2018, 7 maart 2018 en 6 april 2018 uitdrukkelijk vermeld dat deze betrekking hebben op de aanvraag om bijzondere bijstand van 6 februari 2018. Ook heeft het college in die brief concreet aangegeven welke stukken nog ontbraken. Dat appellant ook nog aanvragen om algemene bijstand en bijzondere bijstand heeft ingediend, doet er niet aan af dat het volstrekt duidelijk was welke informatie hij naar aanleiding van de aanvraag van
6 februari 2018 moest aanleveren en vóór wanneer hij dat moest doen. Hier komt bij dat de drie hiervoor genoemde brieven ook aan de gemachtigde van appellant zijn gestuurd, zodat deze gemachtigde ook op de hoogte was van de gegevens die appellant moest verstrekken en de termijnen waarbinnen hij dat moest doen.
7. Appellant heeft voorts nog aangevoerd dat het college hem redelijkerwijs nog een nadere uitdrukkelijk laatste termijn had moeten stellen, zeker omdat zijn gemachtigde over de hier voorliggende aanvraag op 19 april 2018 ook nog telefonisch contact heeft gehad met de behandelend medewerker. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. De tekst van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat hem nog een extra herstelmogelijkheid had moeten worden gegund. Bovendien had het college appellant bij brief van 6 april 2018 al een extra hersteltermijn geboden. Het telefonisch overleg op 19 april 2018 maakt dit niet anders, aangezien de laatste hersteltermijn toen al ruimschoots was verstreken en het college op 17 april 2018 had besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen.
8. Gelet op dit alles was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd om de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Wat appellant heeft aangevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden en over de ruis in de communicatie geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
9. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de buiten behandelingstelling in stand blijft.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door L.A. Kjellevold als voorzitter, in tegenwoordigheid van
A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2020.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.A.H. Ibrahim (getekend) L.A. Kjellevold