ECLI:NL:CRVB:2020:2426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
18/3952 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde AIO-aanvulling en ouderdomspensioen in verband met schending van de inlichtingenverplichting

Op 8 oktober 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de terugvordering van te veel betaalde AIO-aanvulling en ouderdomspensioen. Appellant ontving voorheen een ouderdomspensioen en AIO-aanvulling, maar na het overlijden van zijn eerste echtgenote en het aangaan van een nieuw huwelijk in Marokko, heeft de Svb zijn uitkeringen herzien. De Svb vorderde een bedrag van € 615,84 aan AIO-aanvulling en € 2.631,36 aan ouderdomspensioen terug, omdat appellant zijn huwelijk niet had gemeld, wat een schending van de inlichtingenverplichting inhield.

Appellant stelde dat zijn dementie hem verhinderde om het huwelijk te melden en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad oordeelde echter dat de dementie van appellant geen gevolg was van de terugvordering en dat de Svb verplicht was om de te veel betaalde bedragen terug te vorderen. De Raad bevestigde dat de schending van de inlichtingenverplichting niet kon worden verworpen op basis van de mentale toestand van appellant, aangezien de verplichting objectief is geformuleerd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het hoger beroep niet kon slagen.

Uitspraak

18.3952 AOW

Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2018, 17/8029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020. Appellant is verschenen, samen met zijn zoon [naam zoon], en bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving ten tijde van zijn eerste huwelijk een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm van een gehuwde. Na het overlijden van zijn eerste echtgenote heeft de Svb het ouderdomspensioen en de AIO‑aanvulling vanaf februari 2016 herzien naar de norm van een ongehuwde.
1.2.
Op 24 februari 2017 heeft de Svb een signaal ontvangen van de basisregistratie personen, waaruit is gebleken dat appellant op 15 juli 2016 in Marokko opnieuw is gehuwd. Bij een tweetal besluiten van 22 juni 2017 heeft de Svb met ingang van augustus 2016 het ouderdomspensioen van appellant en de AIO-aanvulling herzien naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde.
1.3.
Bij besluit van 26 juli 2017 heeft de Svb de over de periode van augustus 2016 tot en met april 2017 te veel betaalde AIO-aanvulling van € 615,84 van appellant teruggevorderd en een boete opgelegd van € 229,25. Bij besluit van 28 juli 2017 heeft de Svb het over augustus 2016 tot en met mei 2017 te veel betaalde ouderdomspensioen van € 2.631,36 van appellant teruggevorderd en een boete opgelegd van € 977,40.
1.4.
Appellant heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de terugvorderings- en boetebesluiten. Op 19 september 2017 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen de herzieningsbesluiten.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 10 november 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de herzieningsbesluiten van 22 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard, wegens niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Het bezwaar tegen de terugvorderings- en boetebesluiten van 26 en 28 juli 2017 is gegrond verklaard ten aanzien van de opgelegde boetes. De boetes zijn komen te vervallen, omdat uit een inkomensonderzoek is gebleken dat appellant geen draagkracht heeft om de boetes te betalen. Het bezwaar tegen de terugvordering is ongegrond verklaard, omdat niet is gesteld of is gebleken dat sprake is van een dringende reden om af te zien van terugvordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant niet kan worden verweten dat hij het huwelijk niet bij de Svb heeft gemeld, omdat hij ten tijde van het aangaan van het huwelijk al dementerend was. Verder heeft appellant aangevoerd dat er, gelet op zijn dementie, dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de terugvordering van het ouderdomspensioen over augustus 2016 tot en met mei 2017 en de terugvordering van de AIO-aanvulling over augustus 2016 tot en met april 2017.
Terugvordering ouderdomspensioen
4.2.
Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen het herzieningsbesluit van 22 juni 2017 niet-ontvankelijk is verklaard. Nu de herziening van het ouderdomspensioen rechtens onaantastbaar is geworden, dient de Svb op grond van artikel 24 van de AOW het te veel betaalde terug te vorderen. Dit betreft het te veel betaalde ouderdomspensioen in de periode augustus 2016 tot en met mei 2017 van € 2.631,36.
4.3.
Namens appellant is aangevoerd dat de Svb op grond van dringende reden van terugvordering had moeten afzien. In dit verband is erop gewezen dat de terugvordering gelet op de dementie maatschappelijk onaanvaardbaar is. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Svb kan ingevolge artikel 24, vijfde lid, van de AOW enkel besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2514) kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een betrokkene heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. De dementie van appellant is geen gevolg van de terugvordering. Voor zover appellant heeft bedoeld dat sprake is van onaanvaardbare financiële gevolgen van de terugvordering is van belang dat de Svb met de beperkte aflossingscapaciteit van appellant rekening houdt bij de invordering.
Terugvordering AIO-aanvulling
4.4.
De Svb is op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet (PW) verplicht onverschuldigd betaalde AIO-aanvulling terug te vorderen, indien de terugvordering het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.
4.5.
Namens appellant is aangevoerd dat een schending van de inlichtingenverplichting hem niet kan worden verweten, omdat hij ten tijde van het aangaan van het tweede huwelijk al beginnend dementerend was. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft door het niet melden van zijn huwelijk de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW geschonden. Het sluiten van een huwelijk is een gegeven dat onmiskenbaar van belang is voor de verlening van een AIO-aanvulling. Anders dan appellant heeft aangevoerd, brengt de omstandigheid dat hij ten tijde van het sluiten van het huwelijk op 15 juli 2016 al beginnend dementerend was, niet mee dat het niet melden van het huwelijk hem niet kan worden verweten. De in artikel 17, eerste lid, van de PW neergelegde verplichting is een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. Beoordeeld moet worden of appellant de hier aan de orde zijnde inlichtingen had moeten verstrekken en dit heeft nagelaten. Dit laatste is, zoals hiervoor is vastgesteld, het geval.
4.6.
Nu vaststaat dat appellant de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geschonden, is de Svb op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW verplicht de te veel betaalde AIO-aanvulling over de periode augustus 2016 tot en met april 2017 van € 615,84 van appellant terug te vorderen.
4.7.
De beroepsgrond dat de dementie van appellant een dringende reden als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW oplevert om van terugvordering af te zien, slaagt in het kader van de AIO-aanvulling evenmin. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen hierover is vermeld onder 4.3.
4.8.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R. van Haaren