ECLI:NL:CRVB:2020:2441
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsherziening en boete wegens niet-gemelde banktransacties
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft ongegrond verklaarde. Appellante ontving van 7 januari 2011 tot en met 27 september 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand zijn er ongeregistreerde contante stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening ontdekt, die in totaal meer dan € 39.000,- bedroegen. Het college heeft daarop de bijstand herzien en een boete opgelegd van € 8.200,-, welke later werd verlaagd tot € 5.466,67.
Appellante betwist dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden en stelt dat de bedragen op haar rekening leningen van familieleden zijn. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de kasstortingen en bijschrijvingen als inkomen moeten worden aangemerkt, ongeacht of het om leningen gaat. De Raad stelt vast dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over de bedragen kon beschikken en dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze bedragen niet te melden. De opgelegde boete wordt als evenredig beschouwd, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen.
De uitspraak bevestigt dat de Centrale Raad van Beroep de eerdere beslissing van de rechtbank handhaaft, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.