ECLI:NL:CRVB:2016:2249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- M. ter Brugge
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen bankrekeningen en kasstortingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, waarbij de bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) werd herzien en deels ingetrokken. Appellante ontving sinds 12 augustus 2008 bijstand, maar na een rechtmatigheidsonderzoek door de gemeente, waarbij gegevensuitwisseling met het Coördinatiepunt Fraudebestrijding plaatsvond, werd vastgesteld dat appellante bankrekeningen had met daarop kasstortingen die zij niet had gemeld. Het college besloot op 15 oktober 2013 om de bijstand over de periode van 1 november 2011 tot en met 30 april 2013 deels te herzien en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 3.928,52. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het college.
De rechtbank Oost-Brabant heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante de herkomst van de kasstortingen niet aannemelijk had gemaakt en dat de kasstortingen terecht als inkomen werden aangemerkt. Appellante heeft in hoger beroep betwist dat de herkomst van de kasstortingen onbekend is en heeft gesteld dat deze afkomstig zijn van haar zoon en van de verkoop van haar auto. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen en dat het college terecht de bijstand heeft herzien en de kosten heeft teruggevorderd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.