ECLI:NL:CRVB:2020:2455
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als elektromonteur werkte, had zich ziek gemeld met burn-outklachten en onderging een operatie aan een hernia. Na zijn ziekmelding ontving hij een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. In het kader van een WIA-aanvraag werd vastgesteld dat hij met bepaalde beperkingen belastbaar was. Het Uwv weigerde echter een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen aanleiding was om in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) meer beperkingen aan te nemen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig was uitgevoerd en dat de informatie van verschillende behandelaars van appellant adequaat was meegenomen. Appellant voerde aan dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen en dat onvoldoende rekening was gehouden met informatie van Forta. De Raad oordeelde echter dat de door appellant overgelegde medische informatie niet leidde tot een ander oordeel over zijn arbeidsongeschiktheid.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De beslissing van de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren werd dan ook bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.