ECLI:NL:CRVB:2020:2481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
18/4202 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep en proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. W.G.H. van de Wetering namens appellant. Tijdens de zitting op 16 januari 2020 heeft het Uwv aangegeven de bestreden beslissingen niet langer te handhaven, waarna appellant op dezelfde dag het hoger beroep heeft ingetrokken. Appellant verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.

De Raad heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Aangezien het Uwv heeft aangegeven de beslissingen niet langer te handhaven, heeft de Raad besloten het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep.

De proceskosten zijn begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand, en appellant kan zich voor vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door D. Hardonk-Prins, met K.R. van Renswoude als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 september 2020
18/4202 WIA, 18/4203 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 juni 2018, 17/1302 en 17/3740 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. W.G.H. van de Wetering, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van de Wetering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
Bij brief van 16 januari 2020 heeft mr. Van de Wetering namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv ter zitting bij de Raad van 16 januari 2020 te kennen heeft gegeven de bestreden beslissingen niet langer te handhaven.
De Raad ziet hierin aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 september 2020
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) K.R. van Renswoude
IvR