ECLI:NL:CRVB:2020:2489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
18/2139 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van de functie administratief medewerker in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die zich ziek had gemeld met schouderklachten en spanningsklachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat appellante in staat was om te werken, en werd haar uitkering beëindigd. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de artsen van het Uwv de medische situatie van appellante onjuist hadden ingeschat. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische stukken ingediend die twijfel zouden kunnen zaaien over de beoordeling van het Uwv. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) medisch geschikt was voor appellante, ondanks haar klachten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

18.2139 ZW

Datum uitspraak: 15 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
15 maart 2018, 17/2079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
M[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. van Beek-Killi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2020. Voor appellante is verschenen mr. C. Cakir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopmedewerker voor 18,39 uur per week. Op 3 februari 2016 heeft zij zich ziek gemeld met schouderklachten en spanningsklachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante op
23 februari 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 2 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf passende functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 17 maart 2017 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 18 april 2017 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend.
1.3.
Appellante heeft zich op 10 mei 2017 opnieuw ziek gemeld. In verband hiermee heeft zij het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functie van administratief medewerker (document scannen), SBC-code 315133, aangezien dat eenvoudig kantoorwerk betreft. Het Uwv heeft bij besluit van 26 juli 2017 de ZW-uitkering van appellante per 27 juli 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
7 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Van belang is geacht dat de verzekeringsarts appellante heeft onderzocht en zijn standpunt mede heeft gebaseerd op medische gegevens van de behandelaars van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft recente medische informatie in de heroverweging betrokken en zijn visie voldoende inzichtelijk gemaakt in het rapport van 6 september 2017. Het is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling niet juist is. Naast de reeds aanwezige psychische klachten ten tijde van de EZWb, is rekening gehouden met de gevolgen, whiplashklachten, van het auto-ongeval van 12 juli 2017. Deze klachten vormen geen belemmering voor het verrichten van de functie administratief medewerker (SBC-code 315133). Onder verwijzing naar het rapport van
3 januari 2018 van verzekeringsarts bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is voor meer beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren of een urenbeperking.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat. Appellante acht de functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) niet passend, omdat het gaat om een functie waarbij van haar wordt verlangd dat zij diverse taken op administratief niveau zeer goed en nauwkeurig in de gaten houdt. Door haar neurocognitieve stoornissen kan dit niet van haar verlangd worden. Ook gaat de functie de fysieke belastbaarheid te boven. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de artsen van het Uwv de medische situatie van appellante onjuist hebben ingeschat. Uit de rapporten van de artsen blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellante zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht en dat de artsen op de hoogte waren van de whiplashklachten die bij appellante zijn ontstaan als gevolg van een auto ongeval van 12 juli 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar aandacht aan besteed, evenals aan het medicijngebruik van appellante. In reactie op in beroep ingediende medische informatie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 3 januari 2018 te kennen gegeven dat de in beroep ingediende informatie van de psycholoog en psychiater in grote lijnen overeenkomt met de informatie van de psychiater die al was meegewogen bij de beoordeling. Daarbij is tevens inzichtelijk gemotiveerd dat voor een urenbeperking geen aanleiding bestaat.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend op grond waarvan twijfel ontstaat aan de beoordeling van het Uwv. Van belang is dat de verzekeringsarts bij het onderzoek op 25 juli 2017 de klachten die zijn ontstaan bij het ongeval in de beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen medische grond is om de beperkingen die bij de EZBW zijn gesteld aan te scherpen vanwege het ongeval. Opgemerkt is dat het een laag energetisch trauma betreft waarbij beeldvormend onderzoek niet noodzakelijk werk geacht en structurele afwijkingen niet werden aangetoond. De door appellante beschreven concentratieproblemen konden tijdens het spreekuur niet worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van een nieuw ziektebeeld, namelijk een whiplash syndroom (WAD II). Conform het verzekeringsgeneeskundig protocol WAD zag de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om forse fysieke of cognitieve beperkingen aan te nemen. Er is sprake van een lichte beperking van de nekfunctie en een beperking ten aanzien van persoonlijk risico vanwege medicijngebruik. Terecht is geconcludeerd dat op deze punten al beperkingen zijn toegekend bij de EZWB. De stelling van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met de klachten als gevolg van de whiplash en dat de verzekeringsarts het protocol whiplash niet goed heeft gevolgd treft, gelet op het voorgaande, geen doel.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functie administratief medewerker (SBC-code 315133) in medisch opzicht geschikt is voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dompeling, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2020.
(getekend) T. Dompeling
De griffier is verhinderd te ondertekenen.