ECLI:NL:CRVB:2020:249

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
18/552 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bestuursrechtelijke premie en wanbetalerstatus onder de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant was aangemeld als wanbetaler door zijn zorgverzekeraar en was vanaf januari 2014 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd. CAK, dat sinds 1 januari 2017 de bevoegdheden van het Zorginstituut Nederland uitoefent, heeft appellant geïnformeerd over de inhouding van deze premie op zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmelding als wanbetaler en de hoogte van de premie, maar CAK heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de inhouding van de premie zijn inkomen onder het bestaansminimum brengt en dat hij dubbel betaalt voor het eigen risico. Hij heeft ook betoogd dat de bestuursrechtelijke premie ten onrechte hoger is dan de normale premie en dat hij een ziektekostenverzekering met meer dekking wil afsluiten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) geen basis biedt voor de stelling dat CAK rekening moet houden met het bestaansminimum van appellant. De Raad bevestigt dat CAK enkel hoeft te beoordelen of appellant een toereikend inkomen heeft om de premie te kunnen inhouden.

De Raad heeft geconcludeerd dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om het hoger beroep te doen slagen en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.552 ZVW

Datum uitspraak: 5 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 december 2017, 17/1646 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 januari 2014 heeft CAK appellant bericht dat hij door zijn zorgverzekeraar op 23 december 2013 is aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en dat hij vanaf januari 2014 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd is.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft CAK appellant medegedeeld dat de maandelijks verschuldigde bestuursrechtelijke premie van € 134,88 in opdracht van CAK vanaf 1 februari 2017 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op zijn uitkering wordt ingehouden (broninhouding).
1.3.
CAK heeft bij besluit van 7 april 2017 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen de aanmelding als wanbetaler en de verschuldigdheid en de hoogte van de bestuursrechtelijke premie niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de broninhouding ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep (kort samengevat) aangevoerd dat van zijn inkomen door de maandelijkse inhouding van de bestuursrechtelijke premie minder overblijft dan het bestaansminimum. Verder heeft hij naar voren gebracht dat hij dubbel betaalt voor het eigen risico, dat de bestuursrechtelijke premie ten onrechte hoger is dan de normale premie en dat hij een normale ziektekostenverzekering wil afsluiten met meer dekking voor zijn medische kosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4102) biedt de Zvw geen aanknopingspunt voor het oordeel dat CAK, bij het uitvoeren van de opdracht tot inhouding als hier aan de orde, het (bestuurs)orgaan is dat rekening dient te houden met het bestaansminimum van appellant. CAK diende te volstaan met de voorgeschreven beoordeling dat sprake is van een toereikend inkomen waarmee wordt bedoeld een inkomen dat hoog genoeg is om de bestuursrechtelijke premie op te kunnen inhouden.
4.2.
Wat appellant verder heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) H.S. Huisman