ECLI:NL:CRVB:2020:2505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als betonwagenchauffeur werkte, had zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval in 2011, wat leidde tot rug- en beenklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant na afloop van de wachttijd per 8 april 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en had zijn WIA-uitkering beëindigd per 30 januari 2018. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn psychische en lichamelijke klachten hem volledig arbeidsongeschikt maakten.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had alle relevante medische informatie in overweging genomen en appellant had zijn standpunt dat hij zwaarder beperkt was op psychisch gebied niet onderbouwd met medische gegevens. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts zou ondermijnen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad wees erop dat appellant niet had aangetoond dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschreden, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.