ECLI:NL:CRVB:2020:2506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
18/2678 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en verlaging Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellante, geboren in 1972, ontving sinds 1990 een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar Wajong-uitkering per 1 januari 2018 verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellante arbeidsvermogen had, wat inhoudt dat zij in staat werd geacht om ten minste vier uur per dag aangepaste arbeid te verrichten.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar psychische klachten en andere aandoeningen, in staat was om een uur aaneengeschakeld te werken en dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikte. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan hun conclusies te twijfelen.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft en dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen gevolgd en heeft geoordeeld dat de Wajong-uitkering van appellante terecht is verlaagd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2678 WAJONG

Datum uitspraak: 16 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 mei 2018, 17/2451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van videobellen op 28 augustus 2020. Namens appellante is mr. Schriemer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1972, heeft sinds 15 mei 1990 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 10 januari 2017 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en raadpleging door de verzekeringsarts van een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 4 april 2017 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 17 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 4 april 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) voldoende heeft gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen geacht wordt vier uur per dag belastbaar te zijn en een uur aaneengesloten te werken. De rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd in de conclusies dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en dat zij de voorbeeldtaken (inscannen van documenten, invoeren van gegevens) kan verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen arbeidsvermogen heeft, zodat zij met ingang van 1 januari 2018 onveranderd recht heeft op een uitkering ter hoogte van 75% van het minimumloon. Het onderzoek van de verzekeringsartsen is volgens appellante niet zorgvuldig geweest. Appellante heeft gesteld dat zij geen actief dagverhaal heeft, dat zij via de WMO huishoudelijke hulp heeft en dat zij wordt begeleid door maatschappelijk werk. Volgens appellante is er aan voorbij gegaan dat zij door haar ernstige psychische problemen in het verleden niet in staat is gebleken om WSW-werk vol te houden. Appellante heeft gesteld dat zij niet vier uur per dag belastbaar is, omdat zij door haar PTSS en psychische klachten meer energie verbruikt en bovendien slaapapneu heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook niet gemotiveerd waarom appellante gelet op haar aandoeningen (PTSS, angststoornissen, epilepsie en COPD/astma) een uur achtereen kan werken. Appellante heeft er op gewezen dat in de Nota van Toelichting Wijziging Schattingsbesluit (Stb. 2014, 359) staat dat de beoordeling of iemand een taak kan uitvoeren begint bij de inventarisatie van de activiteiten in het dagelijks leven. Dat is volgens appellante niet gebeurd. Appellante heeft voorts gesteld dat de voorbeeldtaken niet geschikt zijn voor haar, omdat zij door beperkingen aan haar ogen niet langer dan twintig minuten naar een beeldscherm kan kijken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2078.
4.2.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op
1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. De verzekeringsarts heeft appellante
gezien op het spreekuur en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond. Beide verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd en de bij appellante bekende ziekten en aandoeningen, waaronder de onder 3.1 genoemde, kenbaar bij de beoordeling betrokken.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet gesteld dat appellante een actief dagverhaal heeft, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat haar activiteitenpatroon er op wijst dat appellante in staat is om minstens vier uur per dag aangepaste arbeid te verrichten en een uur aangesloten te werken. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze conclusies. Zo verricht appellante haar eigen huishouden, afgezien van één keer per week huishoudelijke hulp. Daarnaast verzorgt zij vijf katten, doet haar eigen boodschappen, doet aan tuinieren, gaat soms wandelen en zit regelmatig achter de computer.
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan hun conclusies. Voldoende gemotiveerd is dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Toegelicht is dat appellante in staat is om instructies van de werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en afspraken met de werkgever na te komen. Dit blijkt volgens de arbeidsdeskundigen voldoende uit de contacten die zij met appellante onderhielden en vindt steun in haar arbeidsverleden.
Bij het selecteren van een taak zijn de activiteiten van appellante in het dagelijks leven voldoende geïnventariseerd. Onder persoonsprofiel heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep genoteerd dat appellante als passie haar vijf katten heeft, zij graag tuiniert en regelmatig achter de computer zit. Om te illustreren dat appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie hebben de arbeidsdeskundigen uit het takenbestand scannen (taak 1502) en gegevens invoeren (taak 1601) genoemd. Deze voorbeeldtaken zijn geschikt geacht voor appellante, omdat het eenvoudige, fysiek licht administratieve taken zijn. Het gaat om duidelijk en overzichtelijk werk, met voldoende mogelijkheid tot afwisseling van houding of even kunnen vertreden. Er is geen reden deze conclusies voor onjuist te houden. Appellante heeft geen medische onderbouwing gegeven voor haar stelling dat haar zicht dermate beperkt is dat zij niet langer dan twintig minuten naar een beeldscherm kan kijken. Uit de taakbeschrijvingen blijkt bovendien niet dat langdurig aaneengesloten achter een beeldscherm gewerkt moet worden. In het midden latend tenslotte wat de reden is geweest van de uiteindelijke uitval van appellante in het WSW-werk in 2009, betekent uitval uit beschut werk in het verleden niet dat appellante op 1 januari 2018 geen arbeidsvermogen had.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikt over arbeidsvermogen. Gelet hierop is de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd naar 70% van het minimumloon.
4.7.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) H. Spaargaren