ECLI:NL:CRVB:2020:2512
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsverlening aan dakloze appellant met kind
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan een appellant die dakloos is en samen met zijn 9-jarige dochter op straat zwerft. De appellant heeft op 20 maart 2017 bijstand aangevraagd en heeft daarbij aangegeven dat zijn dochter tijdelijk bij hem verblijft omdat de tante van het kind op vakantie is. De inkomensconsulent heeft, gezien de schrijnende situatie, besloten om bijstand toe te kennen met toepassing van de kostendelersnorm, waarbij rekening is gehouden met twee kostendelers. Dit besluit is later door het college gewijzigd, omdat de appellant niet langer op hetzelfde adres verbleef met meerderjarige personen met wie hij kosten kon delen.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Hij betoogde dat de kostendelersnorm onterecht was toegepast en dat er nader onderzoek naar zijn woon- en leefsituatie had moeten plaatsvinden. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onzekerheid bestond over het verblijf van de appellant, maar dat het college desondanks op goede gronden de kostendelersnorm heeft toegepast. De Raad concludeert dat de appellant zijn stelling dat hij in de woning van zijn tante verbleef niet heeft onderbouwd en dat de kostendelersnorm terecht is toegepast op basis van de informatie die de appellant zelf heeft verstrekt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.