ECLI:NL:CRVB:2020:2513
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand aan dakloze op basis van onduidelijke verblijfinformatie
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van een appellant die sinds 26 juli 2016 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De appellant, die als dakloze was geregistreerd, had verschillende verblijfplaatsen opgegeven, maar de handhavingsspecialisten van de gemeente Amsterdam konden geen bevestiging vinden van zijn verblijf op deze adressen. De gemeente heeft de bijstand per 1 maart 2017 ingetrokken, omdat de appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de appellant de op hem rustende inlichtingenplicht had geschonden. De Raad concludeerde dat de informatie die de appellant had verstrekt over zijn verblijfplaatsen onduidelijk en onvolledig was. De hoofdbewoners van de opgegeven adressen hebben verklaard de appellant niet te kennen, wat de gemeente in staat stelde om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde, omdat hij geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen.
De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, met S.H.H. Slaats als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.