ECLI:NL:CRVB:2020:2519
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot kwijtschelding restantvordering in het kader van de BBZ-lening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek van appellante om kwijtschelding van een restantvordering van een BBZ-lening, die door het college van burgemeester en wethouders van Almere was teruggevorderd. Appellante had in 2010 een renteloze geldlening ontvangen, maar na een herbeoordeling in 2011 werd de lening in zijn geheel teruggevorderd. Appellante verzocht in 2017 om kwijtschelding van het openstaande bedrag, maar dit verzoek werd door het college afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er dringende redenen zijn voor kwijtschelding, maar de Raad oordeelt dat het college geen beleid had vastgesteld voor kwijtschelding en dat de omstandigheden van appellante niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt. De Raad benadrukt dat dringende redenen alleen aanwezig zijn als terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. De door appellante aangevoerde omstandigheden, zoals haar schulden en de werkgelegenheidssituatie, zijn niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van dringende redenen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.