ECLI:NL:CRVB:2020:252
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering aan een ex-werkneemster. De ex-werkneemster, die als secretaresse werkte, was sinds 10 november 2009 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten. Na een herbeoordeling in 2012 werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waarna haar WGA-uitkering op 6 juni 2014 eindigde. In 2015 verzocht zij om een herbeoordeling, die leidde tot de conclusie dat zij met ingang van 1 november 2015 recht had op een WIA-uitkering van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv verklaarde echter het bezwaar van de appellante ongegrond, omdat er geen sprake zou zijn van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellante dat de situatie van de ex-werkneemster, na een operatie aan de rechterduim, niet volledig hersteld was en dat de beperkingen in haar handfunctie niet genegeerd konden worden. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de ex-werkneemster op de datum in geding niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsartsen op basis van de medische gegevens terecht concludeerden dat de ex-werkneemster niet voldeed aan de criteria voor een IVA-uitkering. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van een stabiel ziektebeeld en dat de verwachting bestond dat de belastbaarheid op termijn zou toenemen. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.