ECLI:NL:CRVB:2020:253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
17/8099 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die sinds 1981 een WAO-uitkering ontvangt, had verzocht om een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv had haar uitkering per 3 oktober 2016 verlaagd op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, maar dit besluit werd later door het Uwv zelf herzien, waardoor appellante weer recht had op een uitkering van 65 tot 80% vanaf dezelfde datum.

De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de belastbaarheid van appellante te twijfelen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat er medische aspecten van haar gezondheid waren gemist en dat het onderzoek niet zorgvuldig was. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek adequaat was en dat de artsen van het Uwv de relevante medische informatie hadden betrokken in hun beoordeling.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe onderbouwing had gegeven voor haar standpunt. De argumenten over een terugval in haar gezondheid in 2018 werden niet relevant geacht voor de beoordeling van haar situatie op de datum in geding, 3 oktober 2016. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 8099 WAO

Datum uitspraak: 5 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 10 november 2017, 17/2913 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt sinds 16 juni 1981 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2.
Appellante heeft verzocht om een herbeoordeling. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 augustus 2016 de WAO-uitkering van appellante vanaf 3 oktober 2016 verlaagd en gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 maart 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat appellante met ingang van 3 oktober 2016 onveranderd recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellante gezien, dossierstudie verricht en medische informatie ingewonnen bij de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gezien op de hoorzitting en de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Uit de medische rapporten blijkt dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten. Dat de verzekeringsartsen de door appellante ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan zij ze ervaart, betekent niet dat het oordeel van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onjuist is. Appellante is er niet in geslaagd om te onderbouwen dat zij verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank is daarom uitgegaan van de belastbaarheid zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juni 2016. Ook is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de arbeidsdeskundigen. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 oktober 2016 vastgesteld op 65 tot 80%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verzocht om wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast heeft appellante gesteld dat het onderzoek van het Uwv niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit volgt uit de vanuit de behandelend sector aangedragen medische informatie en de medische en arbeidskundige voorgeschiedenis van appellante. Ook wordt met de uitkomst van onderzoeken niets gedaan. Verder heeft appellante naar voren gebracht dat zij in augustus, september 2018 een terugval heeft gehad van haar anorexia nervosa. Appellante heeft medicijnen van de huisarts gekregen en kwam niet meer uit bed vanwege stijfheid van haar spieren en enorme vermoeidheid. Door bijwerkingen van de medicatie is deze opgehoogd van 20 mg naar 30 mg. Appellante heeft tot slot verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade tot een bedrag van € 15.000,-.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Anders dan appellante heeft gesteld, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De arts van het Uwv heeft dossierstudie verricht, appellante gezien, psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en informatie bij de huisarts opgevraagd. De informatie van de huisarts, alsmede de daarbij meegezonden informatie van een arts en psychiater van het Centrum voor Lichaam, Geest en Gezondheid, en van de psychiater, verbonden aan GGz Breburg, heeft de arts van het Uwv vervolgens kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante op de hoorzitting gezien en psychisch onderzoek verricht. Uit de medische rapporten blijkt dat de artsen van het Uwv bij hun onderzoek uitdrukkelijk zijn ingegaan op de door appellante naar voren gebrachte psychische en lichamelijke klachten. Er is op grond van de informatie uit de behandelende sector en de medische en arbeidskundige voorgeschiedenis van appellante geen reden om aan te nemen dat er medische aspecten van de gezondheid van appellante zijn gemist.
4.2.
De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals deze is vastgesteld door de artsen van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere onderbouwing gegeven waarom zij de overwegingen van de rechtbank niet juist acht op dit punt. Evenmin heeft zij nieuwe medische informatie ingediend die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel over de in de FML van 9 juni 2016 opgenomen beperkingen. Gelet hierop worden de aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen onderschreven. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht over een terugval in 2018 van de anorexia nervosa en haar medicatiegebruik leidt niet tot een ander oordeel. Niet onderbouwd is dat deze terugval ook betrekking heeft op de situatie rond de datum in geding, 3 oktober 2016. Dat appellante de door haar gevolgde opleiding niet heeft kunnen afmaken is spijtig, maar leidt evenmin tot een andere conclusie over haar beperkingen op 3 oktober 2016.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen ruimte voor een schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E. Diele