ECLI:NL:CRVB:2020:2542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
18/6323 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als orderpicker werkzaam was, had zich op 4 juni 2016 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 19 juni 2017, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 15 augustus 2017, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. Appellant voerde aan dat zijn klachten ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen, maar de Raad vond geen steun in de medische informatie die door het Uwv was verzameld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.6323 ZW

Datum uitspraak: 22 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 november 2018, 18/1455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als orderpicker. Op 4 juni 2016 heeft hij zich ziek gemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 19 juni 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 79,61% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juli 2017 de ZW‑uitkering met ingang van 15 augustus 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, die in de FML van 16 november 2017 de beperkingen van appellant op enkele aspecten heeft aangevuld. Daarnaast ligt daaraan een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag, die twee van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies heeft laten vervallen, wat echter niet tot een andere verdiencapaciteit heeft geleid.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en heeft wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden gegeven om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de in beroep overgelegde medische informatie reeds bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was en inzichtelijk bij de beoordeling is betrokken. De nadien overgelegde medische informatie ziet op een periode ruim na de datum in geding. Voor de vastgestelde beperkingen in het kader van de Participatiewet is geen nadere motivering gegeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende toegelicht dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant zoals deze is vastgesteld in de FML van 16 november 2017, niet overschrijden en dat deze voor appellant geschikt moeten worden geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – aangevoerd dat zijn psychische en lichamelijke klachten op de datum in geding ernstiger waren dan waar het Uwv vanuit is gegaan. Daarbij heeft appellant verwezen naar de medische informatie die in bezwaar en beroep is overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
De stelling van appellant in hoger beroep dat zijn psychische en lichamelijke klachten ernstiger waren dan waar het Uwv vanuit is gegaan, vindt geen bevestiging in de aanwezige medische informatie die door de artsen van het Uwv inzichtelijk bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 8 januari 2018 en 3 oktober 2018 vermeld dat het plausibel is dat appellant last kreeg van zijn artrotische enkel na een verstuiking en dat die klachten zijn gebleven. Deze klachten rechtvaardigen beperkingen ten aanzien van (trap)lopen, klimmen en staan, maar niet in de door appellant geclaimde mate. De rugklachten leiden tot lichte beperkingen omdat geen sprake is van zenuwbeklemming in de rug of andere specifieke afwijkingen. De gevoelsklachten in een strook van de onderarm en de ringvinger en pink, belemmeren de arm/handfunctie niet, wat uit het onderzoek is gebleken. De informatie van het Spine & Joint Centre gaat uit van de door appellant zelf aangegeven klachten en ervaren belemmeringen, waarvoor training en adviezen worden gegeven. Daarbij lijkt het Spine & Joint Centre niet op de hoogte te zijn geweest van de speciaal voor appellant gemaakte orthopedische schoenen. Ten slotte is appellant somber/depressief geworden door sociale factoren, met bijbehorende lichte concentratie/geheugenklachten. Bij onderzoek is echter geen sprake van een ernstige depressie of een andere ernstige psychopathologie die meer beperkingen rechtvaardigt dan die al in de FML zijn vastgelegd. Appellant heeft zijn standpunt in hoger beroep niet nader met nieuwe medische informatie onderbouwd. Daarom bestaat geen aanleiding om aan de inzichtelijke uiteengezette bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) M. Graveland