ECLI:NL:CRVB:2020:2543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA en de rol van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 56,75% onder de Wet WIA. Appellant, die zich op 5 april 2015 ziek meldde met fysieke en psychische klachten, was eerder door het Uwv beoordeeld en kreeg een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Na bezwaar van appellant werd de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd van 47,41% naar 56,75%. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van het bestreden besluit had onderschreven. Hij stelde dat zijn klachten voortkomen uit een zeldzame bloedziekte en dat hij niet kan werken in kleine ruimten of koude omgevingen. Appellant betwistte ook de geschiktheid van de geselecteerde functies, omdat deze eisen stelden aan zijn schriftelijke taalvaardigheid en samenwerking met collega's. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraak en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De gronden van appellant werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en niet als voldoende om de uitspraak van de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de verzoeken van appellant af.