ECLI:NL:CRVB:2020:2553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
19/2116 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als schoonmaker werkte, had zich op 8 februari 2018 ziek gemeld met klachten na een scooterongeluk. Het Uwv weigerde hem een ZW-uitkering toe te kennen per 10 september 2013, na een medisch onderzoek door verzekeringsartsen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen van zijn ongeluk, maar de Raad oordeelde dat de medische informatie geen bevestiging bood voor zijn standpunt. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had geweigerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 2116 ZW

Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 april 2019, 18/6108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. el Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. El Idrissi. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker voor 10 uur per week. Zijn dienstverband is op 1 september 2013 beëindigd. Appellant heeft zich op 8 februari 2018 met terugwerkende kracht per 10 september 2013 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten na een scooterongeluk. Op dat moment ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft een verzekeringsarts op 7 juni 2018 – onder verwijzing naar rapporten van verzekeringsartsen van 8 december 2017 en 14 maart 2018 die appellant hebben onderzocht in het kader van de Wet Wajong – het dossier bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat appellant per 10 september 2013 geschikt kan worden geacht voor zijn arbeid in de functie van schoonmaker. Bij besluit van 8 juni 2018 heeft het Uwv geweigerd om appellant per 10 september 2013 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juli 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig geweest en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat aandacht is besteed aan alle klachten van appellant. Ook heeft appellant geen medische stukken ingediend op grond waarvan tot een ander oordeel gekomen zou moeten worden. Daarbij heeft de rechtbank mede van belang geacht dat is gebleken dat appellant na het ongeval op 20 maart 2012 nog anderhalf jaar heeft gewerkt. Voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht ontbreekt volgens de rechtbank een medische onderbouwing.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv en de rechtbank onvoldoende rekening hebben gehouden met de gevolgen die het brommerongeluk op 20 maart 2012 voor hem heeft gehad. In het dossier zijn volgens appellant voldoende aanknopingspunten te vinden waaruit afgeleid kan worden dat hij op 10 september 2013 ongeschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Daarbij heeft appellant gewezen op zijn polsfractuur aan zijn linkerhand, waarvan hij tot op heden niet geheel is genezen en zijn psychische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
Het standpunt van appellant dat hij wegens zijn polsklachten en psychische klachten op 10 september 2013 niet in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten, vindt geen bevestiging in de aanwezige medische informatie die door de verzekeringsartsen inzichtelijk bij de beoordeling is betrokken. De huisarts schrijft op 20 november 2017 dat de pols is genezen. Psychische problemen worden pas vanaf 2014 - 2015 gemeld. Ook heeft appellant zijn standpunt in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd. Er bestaan daarom onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld zou hebben gehad van de medische situatie van appellant op 10 september 2013. Dit betekent dat het Uwv appellant terecht per die datum een ZW-uitkering heeft geweigerd.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.I.S. van Haaren