ECLI:NL:CRVB:2020:2555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
17/820 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing aanvraag voor een Indicatie banenafspraak op basis van arbeidsvermogen en doelgroepbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die een uitkering ontving op grond van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak. Deze aanvraag was eerder toegewezen door het Uwv, maar de appellant was het niet eens met de beslissing en stelde dat hij geen arbeidsvermogen had. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de appellant terecht een Indicatie banenafspraak was toegekend, omdat hij arbeidsvermogen had en tot de doelgroep behoorde.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij niet tot de doelgroep behoorde, omdat hij geen arbeidsvermogen had. Hij stelde dat de rechtbank de medische informatie van zijn behandelend anesthesioloog niet correct had geïnterpreteerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om vier uur per dag te werken. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant over arbeidsvermogen beschikte en dat de eerdere beslissing van het Uwv juist was.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 21 oktober 2020.

Uitspraak

17.8208 WBQA

Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 november 2017, 17/849 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.B. Brouwer-Porte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving van het College van Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Midden-Drenthe een uitkering op grond van de Participatiewet. Een klantmanager van de gemeente heeft met een door het Uwv op 14 juli 2016 ontvangen formulier bij het Uwv een zogeheten Indicatie banenafspraak voor appellant aangevraagd.
1.2.
In verband met deze aanvraag heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant lichamelijke klachten en beperkingen heeft verband houdend met een cervicale hernia, coaxtrose aan de heup en fibromyalgie. Deze beperkingen zullen volgens de verzekeringsarts meer dan zes maanden duren. Een arbeidsdeskundige heeft hierna vastgesteld dat appellant met inachtneming van de beperkingen niet in staat is tot het uitoefenen van een zogeheten drempelfunctie waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen, maar dat hij wel arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 18 augustus 2016 heeft het Uwv de aanvraag voor een Indicatie banenafspraak voor appellant toegewezen, omdat appellant niet het minimumloon kan verdienen, en appellant opgenomen in het doelgroepenregister. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellant terecht een Indicatie banenafspraak toegekend, omdat appellant arbeidsvermogen heeft en behoort tot de doelgroep. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen objectief medische informatie heeft ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hij geen arbeidsvermogen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gelegen voor het oordeel dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuist zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet tot de doelgroep voor een Indicatie banenafspraak behoort, omdat hij geen arbeidsvermogen heeft. Volgens appellant heeft hij wel degelijk objectief medische informatie heeft ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hij geen arbeidsvermogen heeft. De rechtbank heeft de overgelegde informatie van de behandelend anesthesioloog van 23 september 2016 niet juist geïnterpreteerd. Volgens appellant blijkt uit deze informatie dat hij niet tot nauwelijks belastbaar is. Appellant heeft er daarbij op gewezen dat de prognose somber is, gezien de voorgeschiedenis en de progressie van degeneratieve afwijkingen, en dat behandeling, behoudens symptomatische pijnstilling, niet mogelijk is. De afwijkingen die de pijn veroorzaken zijn objectief vastgesteld en de belastbaarheid zal, mede door het progressieve karakter van de afwijkingen, in zeer sterke mate beperkt blijven. Ter nadere onderbouwing van zijn standpunt, heeft appellant een brief van de behandelend anesthesioloog van 25 januari 2018 ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van 8 maart 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 13 maart 2018 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1837 en 10 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3214
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant ten tijde van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde beoordeling door het Uwv beperkingen had, dat deze nog minimaal zes maanden zouden duren en dat appellant niet in staat was een drempelfunctie uit te voeren. In geschil is de vraag of appellant ten tijde van belang beschikte over arbeidsvermogen, waarbij het geschil zich heeft toegespitst op de vraag of appellant vier uren per dag belastbaar is.
4.3.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. Met het rapport van 30 mei 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de brief van 23 september 2016 van de anesthesioloog. De in beroep gemelde klachten, waaronder de uitstralende pijn van de nek naar de linkerarm en de tintelingen in de linkerhand, waren de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de oorzaak van deze klachten slijtage in de nek, maar is ook sprake van een temdomyogene component, en is met deze klachten voldoende rekening gehouden. Beperkingen zijn onder meer aangenomen voor tillen, dragen en bewegen van het hoofd en rekening is gehouden met verminderde fijne motoriek en kracht van de linkerhand. Het algehele fysieke handelingstempo is wat vertraagd. Bij fysiek lichte, passende taken is er geen reden gezien om appellant niet een uur aaneengesloten of vier uur per dag belastbaar te achten. Daarbij is ook gelet op het dagverhaal van appellant. De rechtbank heeft in de beschikbare gegevens terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant hiermee heeft overschat.
4.3.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 maart 2018 terecht opgemerkt dat de brief van de anesthesioloog van 26 januari 2018 geen nieuwe medische feiten of omstandigheden bevat over de medische situatie van appellant ten tijde van belang. Daar komt bij dat de anesthesioloog er op gewezen heeft dat de belastbaarheid is ingegeven door de pijn, welke een subjectief gegeven is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de objectief vastgestelde afwijkingen die de pijn veroorzaken.
4.4.
Tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellant geen afzonderlijke beroepsgronden ingediend, zodat die geen verdere bespreking behoeft.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat appellant ten tijde van belang over arbeidsvermogen beschikte.
5. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A.L. Abdoellakhan