ECLI:NL:CRVB:2020:2560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling recht op WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die in loondienst heeft gewerkt tot 1 september 2001, heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen tot 31 december 2002. Op 1 december 2016 heeft hij een WAO-uitkering aangevraagd, omdat hij meende arbeidsongeschikt te zijn geworden in de periode dat hij verzekerd was voor de WAO. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat er geen eerste arbeidsongeschiktheidsdag is aan te wijzen voor 1 augustus 2004, wat betekent dat appellant geen recht heeft op de WAO-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage aangegeven dat er bij eerdere keuringen geen lichamelijke afwijkingen zijn vastgesteld en dat er onvoldoende medische basis is om de klachten van appellant te verbinden aan beperkingen in de relevante periode.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden ingediend en een second opinion van reumatoloog dr. F.A. van Gaalen overgelegd, waarin wordt gesteld dat appellant al in 2002 leed aan de ziekte van Bechterew. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen medische gegevens zijn die aantonen dat appellant voor 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt was. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen reden is om een onafhankelijke deskundige te raadplegen, aangezien het oordeel van het Uwv niet ter discussie staat. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.