ECLI:NL:CRVB:2020:2561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
18/5852 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld na medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake het recht op ziekengeld. Appellant, die zich op 4 april 2016 ziek meldde met rug- en knieklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat appellant per 10 april 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.

Later, na een nieuwe ziekmelding op 15 mei 2017, heeft het Uwv opnieuw vastgesteld dat appellant geen recht had op ziekengeld. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en er geen reden was om aan de uitkomsten te twijfelen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voegde hij toe dat hij al eerder last had van evenwichtsproblemen. Het Uwv heeft echter de eerdere medische beoordelingen en rapporten ingediend ter ondersteuning van hun standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de argumenten van appellant afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische informatie was die aanleiding gaf tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

18.5852 ZW

Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 september 2018, 18/1486 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.B.A. Willering en het Uwv door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als automonteur/heftruckchauffeur en algemeen medewerker voor ongeveer 25 uur per week. Op 4 april 2016 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten en knieklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Nadien heeft appellant ook schouderklachten en tinnitus klachten gemeld, dat sprake is van wegrakingen en dat hij als medicatie morfine gebruikt. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2017 vastgesteld dat appellant per
10 april 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd met zijn beperkingen, die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2017, niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid, maar wel tot het vervullen van de functies van meteropnemer, machinebediende kunststofverwerkende industrie, wikkelaar en samensteller kunststof- en rubberindustrie. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Het Uwv heeft appellant aansluitend in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Op 15 mei 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met klachten in het evenwichtsorgaan dan wel wegrakingen. In verband met deze ziekmelding heeft appellant op 31 juli 2017 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vervolgens informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Na een telefonisch spreekuurcontact van 6 december 2017 heeft de arts appellant weer geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 8 december 2017 vastgesteld dat appellant per datum ziekmelding, 15 mei 2017, geen recht heeft op ziekengeld.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede op basis van de in bezwaar opgevraagde en verkregen medische informatie, aanleiding gezien om appellant vanwege COPD GOLD I-II ook beperkt te achten voor prikkelingen van gassen en dampen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat appellant nog geschikt is voor de functies die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank, kort samengevat, ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag en is er geen reden om te twijfelen aan de uitkomst van dit onderzoek. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de verkregen informatie van de behandelend sector heeft meegewogen in zijn oordeel. Op grond van de diagnose COPD heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant beperkt geacht voor het punt prikkelende gassen en dampen en vanwege zijn duizelingen appellant beperkt geacht voor het werken op hoogtes. De rechtbank volgt het betoog van appellant niet dat hij ongeschikt is voor de functies van meteropnemer en machinebediende kunststofverwerkende industrie. In zijn rapport van 25 januari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende uiteengezet waarom hij voornoemde functies geschikt acht voor appellant. Daarbij is ook het morfinegebruik betrokken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Hieraan heeft hij toegevoegd dat hij al in 2016 last had van evenwichtsproblemen en niet, zoals de rechtbank in rechtsoverweging 8 heeft gesteld, pas in augustus 2017.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op de door appellant in hoger beroep naar voren gebrachte grond over zijn evenwichtsproblemen heeft het Uwv een rapport van 22 januari 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht en vormt geen aanleiding voor een ander oordeel dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en afdoende gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. In het rapport van 22 januari 2019 deelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt van appellant dat hij al eerder, en wel op
26 september 2016 en bij de arts in het kader van de EZWb op 9 februari 2017, melding heeft gemaakt van zijn evenwichtsproblemen, maar dat bij het vaststellen van de FML in het kader van de EZWb met voornoemde klacht al rekening is gehouden door appellant beperkt te achten voor persoonlijk risico. In de geduide functies is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van werken op hoogtes. Appellant heeft daar niets tegenover gesteld. Dit betekent dat, nu ook in hoger beroep geen nieuwe medische informatie is ingebracht, er geen aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
5. Overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.I.S. van Haaren