ECLI:NL:CRVB:2020:2582

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/2854 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand naar de norm voor alleenstaande ouder na onderzoek naar rechtmatigheid

Op 20 oktober 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de appellante die in mei 2011 algemene bijstand heeft aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), later de Participatiewet (PW). De appellante gaf aan dat haar echtgenoot haar had verlaten en naar Marokko was vertrokken, en dat zij een scheiding zou aanvragen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft haar bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder.

Echter, na een melding dat de echtgenoot mogelijk bij appellante verbleef, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. De bevindingen leidden ertoe dat het college op 20 december 2017 de bijstand met terugwerkende kracht introk en de gemaakte kosten terugvorderde. De appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

De Raad oordeelde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, zoals vereist voor de bijstandsverlening aan alleenstaande ouders. De omstandigheden, waaronder het regelmatig verblijf van de echtgenoot bij appellante en financiële ondersteuning, wezen erop dat de appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. De Raad verwierp ook de verwijzing naar een eerdere uitspraak, omdat de feiten in die zaak wezenlijk anders waren. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19.2854 PW-PV

Datum uitspraak: 20 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondeling uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2019, 18/6317 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Zitting heeft: J.L. Boxum
Griffier: A.A.H. Ibrahim
Ter zitting is voor appellante mr. M.D.A. Stam, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Catakli.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellante heeft in mei 2011 algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), sinds 2015 Participatiewet (PW) geheten, aangevraagd. Hierbij heeft zij te kennen gegeven dat haar echtgenoot haar heeft verlaten en op 28 maart 2011 naar Marokko is vertrokken en dat zij een scheiding gaat aanvragen. Het college heeft appellante met ingang van 18 mei 2011 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend. Verder heeft het college appellante in 2011 op grond van artikel 35 van de WWB bijzondere bijstand verleend voor een bedrag van € 172,-, in 2014 op grond van artikel 36a van de WWB een bedrag van € 90,- aan koopkrachttegemoetkoming, en in 2016 en 2017 op grond van
artikel 36 van de PW een individuele inkomenstoeslag van € 470,-.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat de echtgenoot bij appellante zou verblijven, heeft de sociale recherche van Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 december 2017 en in een proces-verbaal met bijlagen van 4 januari 2018.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 20 december 2017 de bijstand met ingang van 18 mei 2011 in te trekken en de over de periode van 18 mei 2011 tot en met december 2017 gemaakte kosten van algemene bijstand en de bij 1.1. genoemde kosten van bijzondere bijstand, koopkrachttegemoetkoming en individuele inkomenstoeslag van appellante terug te vorderen. Bij besluit van 29 december 2017 heeft het college het bedrag van de terugvordering van de kosten van algemene bijstand gebruteerd. Bij besluit van 13 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 20 december 2017 en 29 december 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante en haar echtgenoot sinds 18 mei 2011 niet duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW. Appellante heeft dit niet gemeld waardoor aan haar ten onrechte als zelfstandig subject bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder is verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat bij appellante en haar echtgenoot gedurende de beoordelingsperiode van 18 mei 2011 tot en met 20 december 2017 geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank heeft daarbij, onder meer, de volgende feiten en omstandigheden van belang geacht. De echtgenoot komt minstens vier keer per jaar naar Nederland en verblijft dan enkele dagen bij appellante. Uit deze omstandigheid en uit de overige omstandigheden, waaronder de financiële ondersteuning van de echtgenoot aan appellante, de aanwezigheid in de woning van appellante van kleding van de echtgenoot, van zijn administratie (zowel oud als meer recent) en van zijn post, alsmede de door de echtgenoot op het adres van appellante afgesloten verzekering, kan worden afgeleid dat appellante en haar echtgenoot in de periode in geding niet duurzaam gescheiden van elkaar hebben geleefd.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat wel sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat in de situatie van appellante en haar echtgenoot ten tijde hier van belang geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad verenigt zich met dit oordeel en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd en verwijst daar naar. De verwijzing door appellante naar de uitspraak van 3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:81, biedt geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. In die zaak is sprake van een ander feitencomplex en is overwogen dat gelet op de zeer bijzondere omstandigheden van het geval sprake is van duurzaam gescheiden leven.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.A.H. Ibrahim (getekend) J.L. Boxum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.