ECLI:NL:CRVB:2020:2615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-vervolguitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 2009 ziek is en een WGA-vervolguitkering ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de WIA-uitkering van de appellant ten onrechte was beëindigd per 1 februari 2017, en had deze beëindiging verplaatst naar 9 oktober 2017. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de focus lag op de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2016 en de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant.
De Raad concludeert dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de FML en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen adequaat was. De appellant heeft aangevoerd dat zijn klachten zijn verergerd en dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, maar de Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben dat de appellant niet verdergaand beperkt was dan eerder vastgesteld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de appellant ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van de rechtbank te herzien en bevestigt de beëindiging van de WGA-vervolguitkering per 9 oktober 2017.