ECLI:NL:CRVB:2020:2618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en toetsing van medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 4 augustus 2009 als algemeen medewerker werkzaam was, had zich met terugwerkende kracht ziek gemeld per 3 januari 2010 vanwege hartklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant geen recht had op ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv onderschreven en vastgesteld dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. Appellant had voldoende gelegenheid om medische informatie in te brengen, maar de Raad oordeelde dat de door appellant ingebrachte informatie niet voldoende was om aan te tonen dat hij op de relevante datum arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden. Het verzoek van appellant om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen, evenals de proceskosten.