ECLI:NL:CRVB:2020:2621
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor de functie medewerker quality control
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 16 februari 2015 ziek meldde met handklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 2 mei 2016, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Na een nieuwe ziekmelding in 2017, werd appellant opnieuw beoordeeld en geschikt geacht voor de functie van medewerker quality control. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 29 mei 2018, wat appellant betwistte.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant stelde dat hij de functie medewerker quality control niet kon vervullen vanwege zijn klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd had dat appellant deze functie kon vervullen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de functie medewerker quality control in medisch opzicht geschikt was voor appellant en dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met A.L. Abdoellakhan als griffier, op 22 oktober 2020.