ECLI:NL:CRVB:2020:2621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
19/2241 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor de functie medewerker quality control

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 16 februari 2015 ziek meldde met handklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 2 mei 2016, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Na een nieuwe ziekmelding in 2017, werd appellant opnieuw beoordeeld en geschikt geacht voor de functie van medewerker quality control. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 29 mei 2018, wat appellant betwistte.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant stelde dat hij de functie medewerker quality control niet kon vervullen vanwege zijn klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd had dat appellant deze functie kon vervullen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat de functie medewerker quality control in medisch opzicht geschikt was voor appellant en dat er geen reden was om de beslissing van het Uwv te herzien. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met A.L. Abdoellakhan als griffier, op 22 oktober 2020.

Uitspraak

19 2241 ZW

Datum uitspraak: 22 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 april 2019, 18/3421 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Appellant is vertegenwoordigd door mr. D.D. Pietersz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als loodgieter. Op 16 februari 2015 heeft hij zich ziek gemeld met handklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2016 de ZW-uitkering van appellant per 2 mei 2016 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als loodgieter, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar tegen het besluit van 6 juli 2016 is bij besluit van 3 januari 2017 ongegrond verklaard.
1.3.
Het Uwv heeft appellant vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 30 mei 2017 opnieuw ziek gemeld met klachten bij lang lopen, staan, tillen en bukken. Aan appellant is een ZW-uiktering toegekend. Op 28 mei 2018 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 29 mei 2018 geschikt geacht voor een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van medewerker quality control (SBBC-code 267060). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2018 de ZW-uitkering van appellant per 29 mei 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat appellant de functie medewerker quality control kon vervullen, omdat de door appellant geclaimde beperkingen niet voorkomen in die functie. Appellant heeft niet onderbouwd dat de belasting in de functie medewerker quality control onjuist is vastgesteld. De geclaimde beperkingen kunnen niet leiden tot een andere conclusie met betrekking tot de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 juli 2018, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, in reactie op de bezwaargrond van appellant gesteld dat de primaire verzekeringsarts voldoende informatie tot zijn beschikking had om tot een adequate oordeelsvorming te komen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar door appellant ingediende medische informatie betrokken bij de heroverweging.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij de functie medewerker quality control op 29 mei 2018 niet kon verrichten. De geobjectiveerde klachten aan hand, rug en been weerhielden appellant daarvan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellant zijn klachten niet medisch onderbouwd heeft. De verzekeringsarts had te weinig informatie, omdat het verzoek aan de behandelaars van appellant nooit door hen is ontvangen. Appellant heeft voorts naar voren gebracht dat de functie niet actueel is en daarom niet gebruikt kan worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.1.
Aan de orde is de vraag of appellant op 29 mei 2018 geschikt was voor tenminste een van de functies die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd. Het Uwv heeft appellant in ieder geval geschikt geacht voor de functie medewerker quality control. De rechtbank heeft deze vraag in de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord. De Raad onderschrijft de aangevallen uitspraak en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.
4.2.2.
Het onderzoek naar de beperkingen van appellant heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Appellant is gezien door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze artsen hadden de beschikking over voldoende medische gegevens en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook de in bezwaar ingebrachte informatie van de pijnspecialist over de resultaten van de uitgevoerde wortelblokkades in de periode december 2017 tot en met juli 2018 bij de beoordeling betrokken. Ook de gegevens die in hoger beroep zijn ingebracht, zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep besproken.
4.2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 juni 2020 gemotiveerd uiteengezet dat deze informatie niet leidt tot een ander standpunt. Een deel van de gegevens was al bekend bij het Uwv en meegenomen in de beoordeling. De operatie van 30 oktober 2018 is van na de datum in geding. Langdurig lopen, staan en zitten komen in de functie niet voor nu er voldoende mogelijkheden zijn om van houding te wisselen. Trekken en duwen komt eveneens niet voor. Ook is gemotiveerd waarom de in 2018 geconstateerde OSAS geen beperkingen met zich meebrengt op de datum in geding, omdat deze voldoende gereguleerd was door gebruikmaking van een CPAP. Er bestaat, gelet op deze navolgbare motivering, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.
4.3.
Het standpunt van appellant dat de functie ten onrechte niet is geactualiseerd kan niet worden gevolgd nu in dit geding uitsluitend ter beoordeling staat of de in het kader van de eerdere EZWb-beoordeling geselecteerde functie in medisch opzicht geschikt is voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan