ECLI:NL:CRVB:2020:2679
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, een schilder, had zich ziek gemeld met rugklachten en ontving aanvankelijk ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Echter, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek concludeerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de appellant per 22 oktober 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn loon te verdienen in andere functies. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Raad beoordeelde de argumenten van de appellant, die stelde dat de verzekeringsarts niet zorgvuldig had gehandeld en dat zijn beperkingen niet juist waren ingeschat. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op basis van de beschikbare medische informatie had aangepast. De Raad concludeerde dat de appellant geschikt was voor de functies van medior soldering operator en bestucker, en dat de schouderklachten en pijnmedicatie geen aanleiding gaven voor een andere conclusie.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de ZW-uitkering terecht was. De Raad wees het verzoek van de appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van griffier L.E. König.