ECLI:NL:CRVB:2020:2681
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2017. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 23 april 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor het Uwv volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.J. Klinkert, op 14 mei 2020 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor de kosten die hij heeft gemaakt in verband met het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in dit geval moet worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 525,- voor verleende rechtsbijstand. De Raad heeft verder opgemerkt dat appellant zich voor vergoeding van het griffierecht in hoger beroep rechtstreeks tot het Uwv kan wenden.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 november 2020.